De evolutietheorie is een analytische waarheid
Wat ik eerst zal laten zien is dat de wereld in hoge mate noodzakelijk is zoals hij is, een beetje zoals bij Leibniz de hele wereld is zoals hij is omdat haar Schepper goed is (zodat deze wereld de beste van alle mogelijke werelden is) en zij slechts contingent is in de zin dat het een oneindige afleiding vergt om het analytische en daarmee noodzakelijke karakter van alles wat er is te demonstreren. Maar ik heb God niet nodig om de hele wereld (althans de verscheidenheid van leven op Aarde, inclusief het verschil tussen man en vrouw) als het ware puur vanuit het denken zelf te kunnen afleiden! Wij kunnen immers beginnen met deze analytische waarheid waarmee we in één klap de evolutietheorie (bijna) hebben bewezen:
(1) Wat niet is aangepast (om te kunnen overleven), zal niet overleven.
Dit is een analytische dus a priori-waarheid want haar predikaat of gevolg (het deel achter de komma) volgt al uit haar subject of premisse (het deel voor de komma). Uiteraard is hier van belang om ‘aangepast’ zo te definiëren dat het predikaat uit die definitie volgt, zodat ik die definitie er al bij heb gezet. Maar de evolutietheorie hanteert ook precies die definitie. Zoals we allen weten is het een misinterpretatie dat de evolutietheorie zou leren dat de ’sterkste’ zal overleven: het gaat simpelweg om wat is aangepast aan de omstandigheden om te kunnen overleven en dat maakt de evolutietheorie precies zo ‘tautologisch’.
Ik heb niet voor niets telkens nog een clausule erbij gegeven: “in hoge mate logisch noodzakelijk”, “(bijna) hebben bewezen”, e.d. De evolutietheorie heeft namelijk – naast haar kernstuk van de natuurlijke selectie waarvan (1) haar analytische vorm is – nog twee premissen nodig: genetische variatie en voortplanting/erfelijkheid. Maar deze twee ‘premissen’ volgen al uit de natuurlijke selectie van (1) zodat ook zij noodzakelijke waarheden zijn! Immers, genetische variatie vergroot de kans op overleven van een soort enorm en precies omdat seksuele voortplanting de genetische variatie vergroot (de nakomeling erft een ‘willekeurige’ combinatie van het DNA van zijn twee ouders) heeft de evolutie seksuele voortplanting en mede daarmee grote genetische variatie binnen de soorten geselecteerd. A-seksuele voortplanting heeft ook grote evolutionaire voordelen, omdat het nauwelijks kosten en risico’s geeft om gezonde nakomelingen te produceren (zodat ook a-seksuele voortplanting wel wordt geselecteerd), maar omdat alle nakomelingen hetzelfde DNA hebben, betekent een gewijzigde omstandigheid waar één exemplaar niet tegen kan automatisch dat de hele soort sterft, zoals bv. nu met de banaan dreigt te gebeuren. Seksuele voortplanting waardoor alle nakomelingen ander DNA en dus andere eigenschappen hebben, kost enorm veel energie en risico’s (de wilde mix van DNA geeft vooral allerlei nadelige eigenschappen), maar in tijden van crisis die de hele soort bedreigt is er een kans dat minstens één mannetje en één vrouwtje het juiste DNA hebben om de crisis te kunnen doorstaan waardoor de soort blijft leven, zodat seksuele voortplanting uiteindelijk de soort grotere overlevingskansen geeft. Ook voortplanting en daarmee erfelijkheid van DNA überhaupt is een gevolg van natuurlijke selectie: biologisch staat niets onsterfelijkheid in de weg, maar omdat alles slijt, er altijd genmutaties kunnen optreden en dus ouderdom altijd vroeg of laat ziekten en gebreken geeft (zo krijgt bv. elk mens uiteindelijk alle vormen van kanker als hij maar lang genoeg leeft), zou onsterfelijkheid enorm veel energie kosten omdat het lichaam op latere leeftijd voortdurend moet worden gerepareerd: ‘onsterfelijkheid’ door middel van voortplanting is een veel goedkopere en efficiëntere verjongingskuur omdat de ouders voortleven in hun kinderen en zijzelf als ouderen sterven.
Het
enige ‘echte’ gegeven dat we nodig hebben en wellicht niet al vanuit ons denken
zelf kan worden bewezen is: verandering, zodat de omstandigheden waarin
organismen leven af en toe wijzigen en er crises kunnen ontstaan waarbij de
natuurlijke selectie van (1) dan logisch noodzakelijk zijn werk doet (Darwins theorie is overigens in wezen een generalisatie van Malthus' theorie die al leerde dat omdat de Aarde en haar bestaansmiddelen voor de mens eindig zijn, ongebreidelde voortplanting noodzakelijk tot massale hongersnood en sterfte zal leiden). Maar het
is een wetenschappelijk en alledaags feit dat de omstandigheden aldoor
veranderen – nu en in het verleden. Zo blijft bv. de temperatuur niet altijd
gelijk op een bepaalde plek op Aarde en is zij ook niet overal op Aarde gelijk,
zodat organismen temperatuurverandering van de omgeving ondergaan en sommigen kunnen
daar beter tegen dan anderen. Sowieso is evolutie een feit dat we bij
micro-organismen voor onze ogen kunnen zien gebeuren, omdat daar de
voortplantingssnelheid hoog is (en bacterieën ook ‘horizontaal’ genen
overdragen – waaruit overigens waarschijnlijk de meeste virussen zijn ontstaan)
en evolutie zo een kwestie van dagen of zelfs seconden in plaats van vele
millenia kan zijn. En er is zoveel geologisch bewijs dat de omstandigheden op
Aarde dramatische veranderingen hebben gekend (van ‘Snowball Earth’, waarin de
hele Aarde met kilometers ijs was bedekt, tot hete perioden waarin zelfs de
polen bedekt waren met tropisch woud), waarbij sommige relatief abrupt met
crises voor het toenmalige leven als gevolg (met de huidige, door ons zelf
veroorzaakte, klimaatcrisis als een relatief extreem abrupte) die weer tot
explosies van evolutie hebben geleid waarvan de paleontologie enorm veel bewijs
heeft, dat het inderdaad indruist tegen alle empirie om het feit van evolutie te
ontkennen en tegen alle denkwetten om de evolutietheorie als op z’n minst één
werkzame oorzaak van die evolutie te ontkennen.
Het
standpunt van de feministen en socialisten
En
uit de evolutie en de seksuele voortplanting volgt weer onvermijdelijk de
seksuele selectie en daarmee het hele verhaal over het verschil tussen man en
vrouw dat ik eerder heb uitgelegd (in bv. http://gebandvanjoop.blogspot.nl/2015/04/bonobos-mensen-en-de-oorlog-tussen-de.html) en dat eveneens
onvermijdelijk is, hoe hard feministen als Asha dat verschil ook willen
ontkennen. Hun standpunt is in feite: qua biologie kan er dan wel wezenlijk
verschil tussen man en vrouw zijn, maar uiteindelijk maakt dat bij de mens
niets uit omdat de mens bovenal geest is en zijn lichaam ‘heeft’ en hij in
ieder geval zijn gedrag aanstuurt met zijn geest en niet met zijn lichaam. Die
geest wordt weer bepaald door de cultuur (wat deze geest als culturele tabula rasa meekrijgt van zijn
opvoeding, onderwijs en andere invloeden vanuit de maatschappij), zodat het
gedrag van de man en vrouw slechts verschilt zolang de cultuur dat verschil in
‘rolpatroon’ inprent (en het socialistische karakter van deze visie laat zich
zien door haar maakbaarheidsgeloof: het individu is niet autonoom maar het
product van zijn sociale omgeving en dus uiteindelijk van de maatschappijvorm
die de machthebbers kiezen: een goede maatschappij levert goede burgers op en
als er geen verschil tussen man en vrouw wordt gemaakt zijn er ook geen
verschillen).
De
christelijke visie eronder: veelheid, dualisme, vrijheid
Maar
deze socialistische en feministische opvatting is duidelijk gebaseerd op de
platoons-christelijke visie op de mens: het hele punt van het christendom is dat de mens
niet slechts deel uitmaakt van de natuur maar deze overstijgt c.q. de plicht
heeft deze te overstijgen door bv. liefde voor de vijand in plaats van
vergelding te kiezen. Het christendom is in veel opzichten een anti-religie
indien we religie in zijn traditionele vorm opvatten. Zo leert de traditionele
religie dat alles één is, dat alles goed is en dat alles gedetermineerd is:
alles dat gebeurt gebeurt omdat de goden (of de enkele God) het zo willen en
omdat zij het zo willen is alles goed wat gebeurt. Het christendom zet dit
helemaal op zijn kop: het poneert geen eenheid maar veelheid, niet alleen in de
zin dat het christendom gelooft dat de goedheid van God juist veelheid in
plaats van eenheid voortbrengt (zodat de enorme verscheidenheid van
levensvormen op Aarde lang als argument voor het bestaan van God gold maar dit
ook een oneindig groot universum suggereerde waardoor we ons eindeloos nietig
en eenzaam voelden) maar ook met name in de vorm van moraal waardoor er
voortdurend een keuze tussen goed en kwaad moet worden gemaakt in plaats van
dat alles goed is. Zoals Kierkegaard benadrukte is de juiste (christelijke)
leer niet die van het dialectische ‘en/en’ waardoor alles één is (zoals bij de
‘heidense’ denker Hegel die zelfs tegengestelden verzoent) maar van het ‘of/of’
dat alles radicaal van elkaar scheidt. Moraal impliceert keuzevrijheid, dus
behalve betekenisvolle veelheid (omdat er anders niets te kiezen valt) ook vrijheid.
De mens is autonoom en niet onderworpen aan de wil van God. Moraal is zelf
autonoom: wat goed is, is goed en geen God kan daar iets aan veranderen waarmee
het christendom (in de vorm van Kant als ‘moordenaar’ van God zoals beschreven
door Heine en Nietzsche) ook de weg opende voor het atheïsme (het verschil
tussen God en mens is dat God vanzelf het goede wil, terwijl de mens geneigd is
tot het kwade en tot het goede moet worden gedwongen hetgeen Rousseau’s paradox
van vrijheid – de mens moet worden gedwongen om vrij te zijn – geeft). De
wereld van de christen is – in tegenstelling tot die van de traditionele
gelovige – niet gedetermineerd en niet rationeel te begrijpen: alles is het
gevolg van een vrije wilsakt (van God en van de mens) in plaats van (dwingende)
logica (waarbij Kierkegaard de absurditeit van de christelijke Waarheid
benadrukte in navolging van Tertullinius’ “credo quia absurdum”). Waar de
traditionele gelovige de mens machteloos tegenover de vrije God en/of de vrije natuur
ziet, plaatst het christendom de mens als kleine, vrije god (hij is immers
volgens de Bijbel naar het beeld van God geschapen) naast de vrije God
tegenover de aan hun wil onderworpen natuur (hetgeen dan weer heeft meegebracht dat we
dachten heer en meester te zijn op Aarde en nu voor een klimaatcatastrofe
zorgen die ons ook zelf zuur kan opbreken). Het wetenschappelijk wereldbeeld is
in feite een erfenis van de traditionele religie: zoals Comte beschrijft in
zijn leer van de drie stadia evolueert de eerste vorm van religie zich via
verschillende stadia natuurlijk tot de wetenschap die uiteindelijk de hele
kosmos beschrijft en omvat met één wiskundige formule (waartoe vele fysici nog
altijd blijven zoeken naar de ‘theorie van alles’). De wetenschap (en bv. de
filosofie van Spinoza) houdt zo het traditionele geloof in de kosmos als één,
goed/schoon, zuiver rationeel en gedetermineerd zelfs in onze christelijke
cultuur in leven. Het christendom geloofde overigens in die wetenschap vanwege
de technologie waardoor de mens het lijden van de medemens kon verlichten en zo
een nieuw paradijs kon scheppen (zie bv. Francis Bacon’s ‘Nieuw Atlantis’).
De
metafysische moraal vs. de wereldse biologie
Het
christendom brengt zo een scherp dualisme tussen mens en natuur. In dat verband
is het ook van belang dat de moraal – de kern van het christendom (Jezus’
Bergrede) – ‘metafysisch’ is (zoals Jezus zei: “Mijn Koninkrijk is niet van
deze wereld”): de moraal en de vrijheid als haar bestaansgrond bevinden zich
als het ware in een bovenzintuiglijke wereld omdat de zintuiglijke wereld
(Kants’ wereld als verschijning), zoals door de wetenschap beschreven, geen
vrijheid of moraal kent. In die wereld als verschijning is alles (fysisch-wiskundig)
gedetermineerd en zijn er slechts feiten en geen waarden. De moraal, haar
vrijheid (en waarden überhaupt) zijn subjectief: om hen te vinden moeten we in
onszelf kijken want in de wereld buiten ons vinden we hen niet. Zoals
Wittgenstein schreef: “In de wereld is alles als het is en gebeurt alles zoals
het gebeurt; er is in de wereld geen
waarde – en als deze er was, dan zou zij geen waarde hebben” (Tractatus
logico-philosophicus onder 6.41). De moraal is in zekere zin zelfs tegengesteld
aan de natuur: pas als we kiezen voor datgene dat indruist tegen onze (gedetermineerde)
natuur zijn we werkelijkheid vrij en moreel. Moraal is immers zelfwetgeving en
dus zelfbeperking of zelfbeheersing (en tegelijkertijd biedt zelfbeperking in
de vorm van hypothetische imperatieven in de vorm van “kennis is macht” technologie
waarmee we de natuur – inclusief de onze – kunnen beheersen). Onder invloed van
het christendom heeft met name Peter Abélard in de 12de eeuw de
moderne moraalleer ontwikkeld waarbij de intentie doorslaggevend is: het is
niet slecht om een slechte neiging te ervaren (want de mens is nu eenmaal na
zijn verstoting uit het paradijs geneigd tot het kwade) maar goed handelen
betekent dat je ‘nee’ zegt tegen die neiging (met name de hedendaagse filosoof
Frankfurt lijkt dit oude idee nieuw leven te hebben ingeblazen met zijn theorie
van eerste- en tweedeorde volitions).
De goede mens leeft niet “naar het vlees maar naar de geest”, zoals Paulus
schrijft. Conservatieve denkers beklagen zich vaak over de moderniteit als precies
dat verlies van moraal en andere waarden door de (al)macht van de wetenschap en
haar objectiviteit die alle subjectiviteit en daarmee waarden elimineert ten
koste van het christelijk geloof: de mens wordt gereduceerd tot louter lichaam
(Swaab: “wij zijn ons brein”) en louter dier met zelfbehoud als zijn enige
drijfveer (Nietzsche vond dat typisch Engels – je ziet dit idee ook bij bijna
alle Engelse filosofen met Hobbes als typisch voorbeeld – en verbaasde zich
over deze typisch Engelse zucht tot “zelfvernedering” dat als zodanig paradoxalerwijs
toch ook weer een christelijke zucht lijkt te zijn). Deze conservatieve denkers
wijzen erop dat met name de vrouw het slachtoffer is van de typisch moderne
tendens om alles tot biologie te reduceren – waarbij alleen de feiten tellen en
niet de waarden – omdat de vrouw slechts door middel van het beroep op de
moraal de (hitsige) mannen van haar af kan houden: als we allen slechts dieren
zijn met krachtige seksuele impulsen, dan heeft de vrouw geen weerwoord tegen
haar aanrander (en achter de afkeuring van prostitutie zit ook precies dat morele bezwaar om de mens tot lustig dier en 'vleeswaar' te reduceren waarvan vooral de vrouw het slachtoffer is). In dit verband is het ook van belang dat moraal de grote
gelijkmaker is: precies omdat de moraal gelijk maakt wat (van nature) ongelijk
is, verafschuwde Nietzsche de moraal. Moraal is de wraak van de zwakkere jegens
de sterkere, aldus Nietzsche. Het typisch christelijke geloof in of obsessie
met moraal en daarmee met vrijheid en gelijkheid laat zien dat zij
oorspronkelijk een geloof van slaven was.
De
absurde waarheid van christenen en socialisten
Geen opmerkingen:
Een reactie posten