zondag 11 december 2022

Fichte en zelfbewustzijn

Een gangbare opvatting is dat het gelijke het gelijke kent, zoals bij Plato de ziel de Ideeën denkt vanwege hun onderlinge verwantschap want ze zijn beide onzichtbaar, zuiver, eeuwig, onsterfelijk en onveranderlijk (terwijl het veelvormige, veranderlijke lichaam de veelvormige, veranderlijke zintuiglijke indrukken ontvangt). Reeds Anaxagoras stelde het omgekeerde: het gelijke herkent het gelijke niet (bv. wit op wit zie je niet) en het intellect (nous) kent bij uitstek het aan zich ongelijke, dus de materiële wereld. In feite is kennis altijd een verhouding tussen subject (wat denkt) en object (wat wordt gedacht) en absolute kennis is het samenvallen van deze twee (zoals bij Aristoteles God het denken van het denken is). Een variant van de kwestie treedt op bij Descartes’ beroemd twijfelexperiment: als ik aan alles twijfel kan ik toch niet twijfelen dat ik twijfel dus besta. Vaak is de tegenwerping: de conclusie moet zijn dat er twijfel (een denken) is maar waar komt die ‘ik’ opeens vandaan? Welnu, elk bewustzijn (denken) veronderstelt het zelfbewustzijn, zoals Descartes impliciet en Kant expliciet stelt (en Hegel bevestigt), maar hoe werkt dat? 

Met name Fichte heeft diep nagedacht welk principe het zelfbewustzijn en daarmee Kants subject en de (rationele) vrijheid maar dus ook Descartes’ ik voortbrengt. De sceptici hebben gelijk dat reflectie niet die ‘ik’ kan voortbrengen. Bij Plato’s Ideeënleer is er de beroemde Derde Man-tegenwerping: een man is een afbeelding van de Idee Man maar dan is er nog een Idee nodig die het gemeenschappelijke van Idee en afbeelding waarborgt ad infinitum. Op vergelijkbare wijze geeft reflectie als grond van zelfbewustzijn slechts een oneindige regressie: ik ben me bewust van iets maar daar boven moet ik me ook daarvan bewust zijn om bewust te zijn dat ik iets bewust ben ad infinitum. Simpeler gezegd: het denken denkt altijd een object dus nooit het zelf als subject (dat wat denkt), zoals ook Kant erkende dat we onszelf niet kunnen kennen (kennis is slechts mogelijk van onszelf als object dus als verschijning). Reeds Eriugena had in de 9de eeuw betoogd dat God zichzelf niet kan kennen op grond van z’n (neo)platoonse visie dat het het Ene (God) nog voorbij het zijn en denken ligt en zich pas verwerkelijkt door middel van een splitsing (of verval) in het denken (subject) en Ideeën (objecten van het denken). Zo ook is er bij Fichte een pre-reflectieve Ik (of Absolute) dat zich op transcendentale wijze “puur en simpel” stelt (de oorspronkelijke scheppingsdaad, zo u wilt, maar het is bovenal een daad van zelfbepaling en daarmee absolute vrijheid zodat vrijheid de grond vormt van alles wat er is) en die elke reflectie überhaupt mogelijk maakt. Beïnvloed door Kant, buigt Fichte Descartes’ vraag naar wat is om tot welke handeling is vereist (Fichte’s begrip Tathandlung – ‘feithandeling’ – koppelt bewust theorie en praktijk): denken is een activiteit (werkzaamheid) en elke gedachte impliceert daarom een denkend subject als het primaat. De grondstelling van het hele systeem der kennis moet zelffunderend zijn waarbij subject en object identiek zijn: Ik = Ik als resultaat van het Ik dat zichzelf stelt. Dat Ik stelt echter ook het niet-Ik (antithese) met de synthese van het Ik als zelfbeperkt en in zichzelf gedeeld dat een synthese is van het oneindige en eindige.

Het individuele, belichaamde en reflectieve bewustzijn is daarentegen niet transcendentaal maar sociaal gevormd: waar Hegel dit uitwerkt in een ‘politics of recognition’, die ook het einde van de geschiedenis mogelijk maakt, lijkt Fichte onder meer de psychoanalyse van Lacan (en Levinas’ anti-totaliserende filosofie) te anticiperen door de ‘Aufforderung’ van de transcendente Ander op te vatten als de basis van de splitsing tussen het Ik (willen) en niet-Ik (weerstand) (welke weerstand het Ik overigens ook nodig heeft om z’n oneindige werkzaamheid op uit te kunnen oefenen) en daarmee van het zelfbewustzijn. Je zou kunnen zeggen dat Descartes het reflectieve ik of zelfbewustzijn en daarmee ook een zeker egocentrisme of autisme heeft uitgevonden terwijl zowel de baby als bv. de oude Grieken nog schizofreen zijn omdat hun individuele ik nog niet als een vesting is gevormd en binnen- en buitenwereld dus door elkaar heen lopen (waardoor ook het concept van vrijheid in wezen het participeren in de macht behelst en zelfs de opdracht ‘ken uzelf’ een politieke lading heeft zoals bij Plato). Pas door reflectie, ook letterlijk in een spiegel, ontdekt men dat men een (separate) eenheid is binnen een grotere wereld; de innerlijke stem houdt men voor bv. de stem van bevelende goden waarbij omgekeerd de baby de stem van z’n de moeder of vader als de bevelende Ander internaliseert (tot het geweten of superego) en zo ontstaat het idee van het ik die wordt beperkt door de ander die tegelijk beiden vrij zijn omdat juist het bevel, eis of gebod de ander aanspreekt als vrij, rationeel wezen (er is geen fysieke dwang maar men doet een beroep op de redelijkheid van de ander). Juist de begrenzing door de ander maakt zo de actualisering van het zelfbewustzijn (als beperkt wezen dat tegenwerking ervaart) en van de vrijheid mogelijk. Die vrijheid is evenzo altijd beperkt: ons streven om de beperking te overwinnen is oneindig maar we bereiken nooit volmaakte zelfbepaling zoals het Absolute Ik dat slechts een abstractie is. Fichte lijkt hiermee ook Nietzsche en de existentialisten te anticiperen: vrijheid is geen gegeven maar een opgave die de actieve, sterke natuur aanspreekt.

Fichte’s systeem begint aldus met het samenvallen van praktijk en theorie in het Ik dat zichzelf stelt en na het uiteenvallen van het Ik is het doel, dat nooit volledig wordt bereikt, het samenvallen van wat is (theoretische rede) en wat moet zijn (praktische rede). Anders dan bij Kant waar de politieke filosofie in het verlengde van zijn moraalleer ligt, speelt bij Fichte de moraal geen rol in zijn politieke filosofie die een rechtsfilosofie is: het recht is een theoretische benadering (wat is; de natuur) van de praktijk van de vrijheid (het omgekeerde vormt zijn filosofie van religie). Het is in die context dat van belang is dat mensen sociale wezens zijn (wat is) en elkaar rechten verlenen waarmee de eigen vrijheid wordt ingeperkt om die van de ander te respecteren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten