Een gangbare opvatting is dat het gelijke het gelijke kent,
zoals bij Plato de ziel de Ideeën denkt vanwege hun onderlinge verwantschap
want ze zijn beide onzichtbaar, zuiver, eeuwig, onsterfelijk en onveranderlijk (terwijl
het veelvormige, veranderlijke lichaam de veelvormige, veranderlijke
zintuiglijke indrukken ontvangt). Reeds Anaxagoras stelde het omgekeerde: het
gelijke herkent het gelijke niet (bv. wit op wit zie je niet) en het intellect
(nous) kent bij uitstek het aan zich ongelijke, dus de materiële wereld. In
feite is kennis altijd een verhouding tussen subject (wat denkt) en object (wat
wordt gedacht) en absolute kennis is het samenvallen van deze twee (zoals bij
Aristoteles God het denken van het denken is). Een variant van de kwestie
treedt op bij Descartes’ beroemd twijfelexperiment: als ik aan alles twijfel
kan ik toch niet twijfelen dat ik twijfel dus besta. Vaak is de tegenwerping:
de conclusie moet zijn dat er twijfel (een denken) is maar waar komt die ‘ik’
opeens vandaan? Welnu, elk bewustzijn (denken) veronderstelt het
zelfbewustzijn, zoals Descartes impliciet en Kant expliciet stelt (en Hegel
bevestigt), maar hoe werkt dat?