zondag 4 maart 2018

God bestaat niet maar misschien is God wel?

Inhoud. Dat God niet bestaat is een triviale waarheid, dus eenvoudig te bewijzen. Gods transcendentie noodzaakt de openbaring. De subjectiviteit is de waarheid. De grote ontdekking van de filosofie. Bestaansordes vs. denkordes. Het voorbeeld van het atomisme. God als noodzakelijk Idee.

Dat God niet bestaat is een triviale waarheid

In de discussie over of God wel of niet bestaat vergeet men vaak eerst na te denken over wat ‘bestaan’ eigenlijk betekent. Volgens mij betekent het bestaan van iets dat het ons gegeven kan worden. En dan uiteraard niet in onze gedachten alleen, want iedereen is het erover eens dat een eenhoorn nog niet bestaat als ik aan een eenhoorn kan denken. Het moet dus gaan om iets buiten mij dat zich – buiten mijn wil om – aan mij kan presenteren, zodat het om een zintuiglijk gegeven zijn moet gaan en in ieder geval om een gegeven zijn in deze wereld waar het zich aan ons kan presenteren. Maar God van de monotheïstische religies (jodendom, christendom en islam) wordt geacht een transcendent wezen te zijn, zodat hij ons nooit gegeven kan worden: alles wat ons in de wereld kan worden gegeven en we voor God houden is volgens deze religies per definitie een afgod. Dus bestaat God niet.

De openbaring

Zo makkelijk laten de monotheïstische religies zich hun God uiteraard niet ontnemen: zij hebben als oplossing voor het vanwege Gods transcendentie door henzelf geschapen probleem de openbaring bedacht. God is onkenbaar maar Hij laat zich (h)erkennen in zijn werken en mededelingen dus in enerzijds de ordening van de natuur c.q. kosmos (dat is de natuurlijke openbaring) en anderzijds in de getuigenissen van profeten die een direct lijntje met God zouden hebben (dat is de bovennatuurlijke openbaring). Maar dit zijn alle cirkelredeneringen: je ziet God alleen in de natuurlijke ordening en je gelooft alleen in de getuigenissen als je al in God gelooft. Als je niet gelooft in God dan is het veel aantrekkelijker om een natuurlijke oorzaak voor de ordeningen te zoeken – dat is de taak van de wetenschap en is aantrekkelijk omdat het geen sprong naar het transcendente en onvoorstelbare vereist maar binnen de grenzen van verstand en empirie blijft – en om de getuigenissen als dwalingen te kwalificeren omdat de rede ons vertelt dat het veel waarschijnlijker is dat bv. inzake de brandende struik waar God tot Mozes zou hebben gesproken, Mozes hallucineerde of gewoon loog om interessant te doen in plaats van dat zijn getuigenis waarheidsgetrouw is. Zelfs als de getuigenissen waar zijn, dan lijkt het niet handig van God om zich slechts aan een paar mensen te openbaren (zoals Multatuli schrijft aan God: ik had graag in u geloofd maar hoe kan ik in u geloven als u zich nooit aan mij openbaart?). De rest van de mensheid moet dan maar ‘geloven’, welke eis tot lichtgelovigheid vooral machthebbers vooruit helpt en de geloofwaardigheid van het verhaal zelf niet helpt. Het weerwoord van de religie is dat het vereiste van het geloof (‘deze sprong in het diepe’ van Kierkegaard) juist de transcendentie van God bevestigt – omdat God niet kan worden gekend kunnen we alleen in Hem geloven – waarmee de cirkel rond is.

De waarde van religie

Deze cirkelredenering van de monotheïstische religies kan veel kracht en mogelijk zelfs de echte menselijke vrijheid geven, maar deze mooie zaken zijn absoluut subjectief (zoals Kierkegaard benadrukte: ‘de subjectiviteit is de waarheid’). Geloven betreft in wezen ook geen objectieve waarschijnlijkheidsclaim (is dus niet hetzelfde als 'vermoeden')  maar ergens op vertrouwen hetgeen een subjectieve zekerheid is. Uiteindelijk is de kern van de monotheïstische religies dat er een verhaal (mythe) wordt gegeven dat betekenis aan de wereld en richtlijnen voor het leven geeft. Daarom geven zij bijvoorbeeld een scheppingsverhaal: doordat de wereld zou zijn geschapen door een intelligentie wordt de wereld voorgesteld als een schoon kunstwerk waarin alles een reden en een doel heeft, hetgeen ons redt van de ontredderende ervaring van zinledigheid van het bestaan en van een lelijke, willekeurige of onrechtvaardige wereld. Religie vertelt ons hoe te leven en verbindt een gemeenschap door middel van gemeenschappelijke betekenissen en levensregels. En misdadigers weten dat ze misschien de wereldse autoriteiten kunnen ontlopen maar dat God alles ziet en ze hun straf aan het einde van de dag niet zullen ontlopen. Maar in de wereld is geen God: in objectieve zin bestaat God dus niet. 

Kan de filosofie God redden?

We zijn echter nog niet klaar, want de filosofie leert ons dat er meer is dan slechts zintuiglijke objecten (en gedachten): de grote ontdekking (of uitvinding als u sceptisch bent) van de filosofie is het ‘zijn’ en veel interessanter dan de vraag of God bestaat is de vraag of God ‘is’ (hetgeen wellicht ook zelfs beter aansluit op de Bijbel omdat daarin staat geschreven dat God zegt: “Ik ben (die ik ben)”). Het antwoord daarop is in ieder geval veel minder triviaal.

De geboorte van de metafysica

Reeds de vroegste filosofen kwamen het onderscheid tussen bestaan en zijn op het spoor en het zou weldra de gehele filosofie beheersen (in zekere zin wordt de filosofie zelfs gedefinieerd door deze kwestie). Alles in de wereld ontstaat en vergaat en is sowieso aldoor aan verandering onderhevig. Maar hoe is dat mogelijk? De filosofen zagen in dat – als je er serieus over nadenkt – verandering niet mogelijk is: ‘wat is is en wat niet is is niet’, aldus Parmenides. Deze strenge logica voert ons direct naar de metafysica, want we komen hiermee in een hogere, transcendente werkelijkheid: alles wat bestaat, dus wat ons zintuiglijk kan worden gegeven, verandert maar wat echt ‘is’ kan niet veranderen. Doordat strenge logica ons naar die wereld van het zijn voert is die wereld even overtuigend en in de meest letterlijke zin nog onweerlegbaarder dan de waarneembare wereld. Het is de wereld waartoe ook die van de wiskunde kan worden gerekend, zodat deze wereld zeker niet leeg maar bevolkt is, en het is een misvatting te denken dat deze wereld slechts een subjectieve gedachtewereld is die slechts bestaat omdat of als we er aan denken: (bijna) iedereen is het er immers over eens dat bv. de Stelling van Pythagoras ook waar is als niemand die stelling ooit zou hebben gedacht. En op dezelfde wijze is bv. het getal 4 of de meetkundige driehoek een ogenschijnlijk objectief idee dat in een eigen werkelijkheid ‘bestaat’ dus niet in de zintuiglijke werkelijkheid (‘de wereld’) en ook niet in onze gedachten. ‘Bestaat’ staat tussen aanhalingstekens omdat het hier niet om ‘bestaan’ gaat maar om ‘zijn’: net als God bestaat het getal 4 niet maar het getal 4 ‘is’ wel dat zelfs een hogere dus transcendente werkelijkheid is omdat het niet kan ontstaan, verdwijnen of anderszins veranderen waar alle bestaande dingen wel aan onderhevig zijn: het getal is eeuwig en onveranderlijk (en bezit dus een zekere goddelijke kwaliteit). Men moet dus liever ook niet denken dat er een soort derde wereld bestaat (naast die van de zintuiglijke wereld buiten ons en de wereld van de gedachten in ons): de transcendente werkelijkheid is veeleer de wereld van de bestaande dingen op een hoger (denk)niveau zodat het de taak van de filosofie als denkactiviteit is om enerzijds die weg omhoog te beklimmen en anderzijds de relaties tussen deze zaken te onderzoeken. Zijn en denken zijn hetzelfde, volgens Parmenides, en waar het dus om gaat is dat wij de (ene) wereld anders zien dan hem denken; naast een bestaansorde is er een denkorde. En tot overmaat van ramp zijn die twee ordes niet slechts conflicterend maar zelfs wezenlijk tegengesteld: veranderlijkheid en veelheid vs. onveranderlijkheid en eenheid. 

Het voorbeeld van het atomisme als verbinding tussen oudheid en moderniteit

Zeker vanaf Parmenides zochten alle bekende vroege filosofen een oplossing voor het probleem hoe dingen kunnen veranderen, welke verandering vanaf Parmenides moet worden verklaard zonder geweld te doen aan het beginsel dat wat is onveranderlijk is (en dat dus bv. niets uit niets kan ontstaan) hetgeen de problematische verhouding tussen bestaan en zijn betreft. Dit lijkt een filosofische ver-van-ons-bed-show maar dat het ons nog steeds raakt blijkt mijns inziens uit de moderne herwaardering van het atomisme welke oplossing voor het door Parmenides’ strenge logica geschapen probleem ons nog steeds intuïtief aanspreekt. De oude filosofen wisten immers dat bv. de dood (het vergaan van dingen) een uiteenvallen van delen is, maar dan rijst de vraagt: kan alles eindeloos worden gedeeld? Voor de atomisten was dat ondenkbaar op grond van eenzelfde redenering als Zeno gaf in zijn beroemde Achilles-en-de-schildpad-paradox ter ondersteuning van Parmenides’ leer dat alles één en onveranderlijk (dus ook onbeweeglijk) is: Achilles kan de schildpad nooit bereiken omdat zodra hij de positie van de schildpad heeft bereikt de schildpad iets verder is gekomen ad infinitum. Een bewegend object kan zelfs nooit ergens komen als we de afstand ernaar toe oneindig kunnen delen (want dan zou het een oneindig veel afstanden moeten afleggen in een eindige tijd) en omgekeerd kan ook niets tot bestaan worden gebracht als het uit oneindig veel delen zou bestaan. Dus, zo concludeerden de atomisten, is alles slechts eindig deelbaar ofwel bestaat alles uit bepaalde ondeelbare elementen. Deze atomen zijn de echte erfenis van Parmenides’ metafysica want deze atomen zijn onveranderlijk en eeuwig. De atomen vormen ‘wat is’. Voeg daarbij ‘wat niet is’, ofwel de lege ruimte, en de atomen kunnen vrijelijk door deze lege ruimte bewegen, hier en daar toevallig samenklonteren en zo de gehele aldoor veranderende kosmos constitueren! Deze oplossing voor Parmenides’ probleem werd zo populair in de moderniteit omdat het de aldoor veranderende wereld als reëel kon voorstellen zonder Parmenides c.q. de logica af te vallen, zodat God geen illusie of inferieure werkelijkheid heeft geschapen hetgeen afbreuk zou doen aan Gods almacht en goedheid. Wel zou de moderne wiskunde Zeno’s paradoxen oplossen maar op een ‘slordige’ manier die onacceptabel zou zijn geweest voor de strenge oude Griekse denkers.

God als noodzakelijke Idee

Uiteraard opende Parmenides’ metafysica c.q. de wiskunde met haar hogere, transcendente werkelijkheid waartoe ons het zuivere denken voert, de deur naar een theologie die leert dat God net zoiets is als het getal: een eeuwig, onveranderlijk, transcendent zijn (mogelijk ontwikkelde Parmenides overigens zijn metafysica juist naar aanleiding van een dergelijke theologie van Xenophanes). Ik wil hier niet veel verder op in gaan omdat dit zou betekenen dat de hele filosofiegeschiedenis dunnetjes zou moeten worden overgedaan. Ik wil alleen de opvatting van de grootste moderne denker, Immanuel Kant, kort noemen, welke opvatting ik bijzonder aantrekkelijk vind en welke opvatting ik hierna wel wat simplificeer en aanpas om het beter in mijn eigen straatje te passen. Volgens Kant kunnen we niet weten of God bestaat (in wezen vanwege Gods transcendentie zoals uitgelegd), maar is God wel een noodzakelijk Idee (en de Idee was Plato’s oplossing voor Parmenides’ probleem zoals de atomen dat waren voor de atomisten dus de Idee is ‘wat is’). De rede voert ons tot de Idee van God omdat de rede concludeert zoals het verstand verbindt en de rede in de beantwoording van de eeuwige ‘waarom’ (‘hoe is het mogelijk?’)-vraag moet concluderen tot een wezen dat de grond en eenheid van alles c.q. de mogelijkheid voor alle mogelijkheden vormt (teneinde een regressus ad infinitum te stoppen zodat dit opnieuw op het argument van de oude filosofen lijkt). Aan de ene kant is deze Idee van God een regulerend principe voor de wetenschap omdat de wetenschap naar patronen en wetmatigheden zoekt en dus zich de wereld moet voorstellen als een eenheid welke eenheid door de Idee van God wordt gepostuleerd. Aan de andere kant is God een noodzakelijke Idee om het moreel goede handelen (waartoe de categorische imperatief ons verplicht) te verbinden met geluk als het hoogste goed zodat goedheid kan worden beloond. De traditionele godsbewijzen herleidt Kant tot het ontologische godsbewijs, waarin Gods existentie streng logisch wordt afgeleid uit zijn essentie en dat sinds Anselmus steeds geraffineerdere versies heeft gekregen door onder meer Descartes, Leibniz en Gödel, maar dat Kant verwerpt op grond van het onderscheid tussen de bestaansorde en de denkorde, waarmee ook mijn cirkel rond is.

4 opmerkingen:

  1. Ik vind dat je een uitstekende beschrijving geeft van het ‘zijn’, maar ik voel niet zoveel voor het idee van een overgang van Parmenides’ zijnsleer, naar de leer van de atomisten. Het kan best dat de laatsten zijn eenheidsleer materialistisch wilden verklaren, maar ik denk niet dat Parmenides daar zelf interesse in zou hebben gehad. Algemeen wordt toch aangenomen dat Plato de erfgenaam is van Parmenides die net als zijn voorganger tussen het ‘zijn’ (de realiteit) en het ‘niet-zijn’ (dat niet bestaat) nog een tussengebied plaatste, een schemergebied; het ‘zijnde’ (de wereld van de zintuigen) dat ‘wel-en-niet’ is. Dit tussengebied is de wereld van het denken (denkorde), die wanneer wij het denken in onszelf cultiveren een opstijging geeft binnen ons bewustzijn in de richting van het absolute zijn. Filosofen als Parmenides, Pythagoras en Plato waren in feite een soort mystici die hun geestelijke vervoering in rationele termen wilden uitdrukken. Plato spreekt over een ‘verblindend visioen’ en ook Plotinus heeft het over extatische ervaringen van het ‘zijn’ (vier maal in zijn hele leven). Wat volgens mij in de latere filosofie vanaf Kant een probleem wordt, is dat het begrip God opeens wordt ondervraagd op zijn nuttigheidsaspect, maar daarmee verliest god zijn existentiële betekenis als ervaring voorafgaand aan de reflectie. Dat staat ver af van de oorspronkelijke poging van de klassieke filosofen om de denkorde en de zijnsorde te laten samenvallen in een eenheidsbeleving (die we weer zien terugkeren bij William James, Jung, Maslow en Hadot).

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik denk niet dat er veel verschil is tussen de atomisten aan de ene kant en de school van Plato en Aristoteles aan de andere kant in de zin dat ze allen zochten naar een oplossing voor de ogenschijnlijk tegengestelde visies van enerzijds Heraclitus (‘alles is verandering’) en de Eleaten zoals Parmenides (‘niets verandert’). De atomisten vonden inderdaad een materialistische oplossing voor het probleem terwijl Plato een meer ‘geestelijke’ oplossing poneerde. Om die reden zag de kerk aanvankelijk meer in de weg die Plato en Aristoteles waren ingeslagen (waardoor vooral hun werken goed zijn bewaard) en met name de leer van de atomisten als verderfelijk omdat die alles als het product van toeval opvatten en een hedonistische levensstijl propageerden, maar in de moderniteit werd het materialisme weer populair. De nieuwe wetenschap was immers empiristisch en moest dus (in zekere zin) vertrouwen op de zintuigen en bovenal: het christendom leert dat Gods schepping reëel is (terwijl Plato’s leer van een inferieure zintuiglijke c.q. materialistische werkelijkheid wat oosters aanvoelt).

    Overigens, het materialisme is welbeschouwd zelf ook een metafysica en ook de atomisten leerden dat je de zintuiglijke werkelijkheid niet kunt vertrouwen, hetgeen ook de moderne wetenschappers overnamen door middel van de begrippen subjectief en objectief (zo zien we subjectief kleuren maar zijn er objectief slechts kleurloze lichtgolven met een bepaalde frequentie). Ook voor de atomisten is de wereld van de zintuigen dus uiteindelijk een ‘schemerwereld’. Zowel de oplossing van de atomisten als de Ideeënleer van Plato is een metafysica.

    Ik denk dat je voorts de eenheid van Parmenides en van Plato met elkaar verwart. Net als de atomisten deden, versplinterde Plato de wereld van het zijn dus de eenheid van Parmenides in vele stukjes: bij de atomisten zijn dat de atomen en bij Plato de Ideeën. De denkorde betreft niet de zintuiglijke tussenwereld maar die atomen of Ideeën. Juist vanwege die versplintering – de vermeerdering van het zijn – leidde dit bij Plato tot een Eenheid die boven het zijn en het denken staat. Het denken, dus de hogere werkelijkheid, neemt immers dingen bijeen zodat op het hoogste niveau ook de Ideeën een eenheid moeten vormen die echter voorbij het zijn en denken moet liggen. Plato gebruikt hiervoor de bekende metafoor van de Zon: de Zon is de bron van alles wat is en wat kan worden gedacht (namelijk van de Ideeën) maar kan zelf niet worden gedacht (we kunnen niet in de zon kijken). Bij Plotinus krijgt dit een typische mystieke uitwerking waarbij de enkeling door intensieve oefening kortstondig de Eenheid kan ervaren. Het zijn zelf is zowel bij Parmenides, Plato en de atomisten niet iets dat moeilijk is te bereiken: integendeel, het is precies datgene wat elk denken moet denken c.q. waartoe de logica ons immer voert (zolang we dat denken maar zuiveren van de (semi-)illusies van de zintuigen).

    Dan nog een woord over de evolutie c.q. verval van God in reactie op je opmerking daarover in de zin van ervaring vs. nut. Bij Plato schept de Demiurg de wereld naar het voorbeeld/ideaal van de Ideeën. Het vroege christendom positioneert Plato’s Ideeën in God: God schept de wereld door de Ideeën te denken (bij Plotinus treedt iets dergelijks op als het eerste moment van verval: de Eenheid splitst in denker en gedachte dus in subject en object). Maar de Bijbel leert dat God is, zodat God zelf een Idee werd. Mede vanwege het van de atomisten geleende materialisme dat de schepping een realiteit toekent, wordt God uiteindelijk een idee in ons denken: aanvankelijk nog een noodzakelijk idee (bij bv. Anselmus en Descartes) maar uiteindelijk een overbodig idee (bij bv. Laplace).

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik ben het grotendeels met je analyse eens, behalve met je laatste argument dat het christendom ten dele van de atomisten de ‘realiteit’ van de schepping zou hebben overgenomen. Het Bijbelse idee dat god de wereld heeft geschapen ‘en zag dat het goed was’ laat zien dat door het joodse volk al in vroeger tijden de materiele wereld als reëel werd gezien en positief. Ze hadden geen duidelijk beeld van het hiernamaals (zeker geen hemel die belangrijker was dan het leven op aarde), want de theologie van het christendom is in die zin gebaseerd op de ideeën van de gehelleniseerde joden in de diaspora een paar honderd jaar voor- en na christus, die de tegentelling tussen hemel en aarde van Plato overnamen.
    [Het is wel interessant wat je zegt dat het materialisme ook een metafysica is, omdat het de zintuigen niet vertrouwt. Helemaal mee eens!]
    Over Plato en Parmenides wil ik opmerken dat ze niet zo heel veel van elkaar verschillen, zij het dat Plato sterk op de ideale samenleving gericht was (politiek toepassen van filosofie) terwijl Parmenides een rationele vorm gaf aan de oude mysterieculten. Zie hierover het boek van Peter Kingsley, “Verborgen plaatsen van wijsheid”. Waarschijnlijk wilde Parmenides zoals jij zegt een streng onderscheid maken tussen het ‘zijn’ en het ‘niet-zijn’, maar zoals bij zoveel filosofen en mystici heeft hij uit praktische overwegingen (de geleidelijke ontwikkelingsweg die de meeste mensen nodig hebben) toch dat tussengebied ingevoerd, ook al kent hij er net als Plato geen absolute realiteit aan toe. Vergelijk het met het boeddhisme, de wereld is Maya (bedrog) maar wel zo sterk dat het ervaren wordt als een concrete realiteit. In verband met het boeddhisme (je geeft zelf al aan dat Plato ‘Oosters aanvoelt’) zie ik geen principiële tegenstelling tussen de wereld van de zintuigen en de denkorde, omdat die laatste vele gradaties kent. Boeddhistisch gezien en ook volgens de Vedanta en het (neo)platonisme is er een vloeiende overgang van het lagere denken (manas/ego) naar het hogere denken (Buddhi/Rede) dat uiteindelijk samenkomt in een eenheid die voorbij het denken ligt. Wie zijn zintuigen beheerst, zijn denken cultiveert (oefening in abstracties) maakt in toenemende mate gebruik van zijn hogere denken. Bij de platonisten en Aristoteles is er een Intellectus Agens die in het bewustzijn van de mens het midden vormt tussen hemel en aarde. De onderkant van die Intellectus Agens heet psyche, verbonden met onze sterfelijke natuur, terwijl de bovenkant het Nous is dat ons verbindt met het onsterfelijk deel van ons wezen. Hierin vinden de ware filosofen elkaar, want het Nous grenst weer aan het ‘Hen’ (die stralende zon), waarvan het nog gescheiden is door de dunste sluier van stoffelijkheid. Ik denk dat het punt waar wij verschillen is, dat jij de eenheid neerzet als een logisch feit (er moet uiteindelijk een verbindende eenheid zijn tussen alles) terwijl ik de nadruk leg op de weg er naartoe, via ons eigen bewustwordingsproces. Het komt neer op de vraag of filosofie een beschouwing is of een levenswijze. Ik geloof dat de filosofie voor een groot deel door de psychologie overbodig is geworden, maar niet waar het gaat om de grote levensvragen, omdat de psychologie alleen leert ‘hoe’ en niet ‘waartoe’/ ‘waarom’. Als je zoals in jouw artikel ‘waarom’ vertaalt met (hoe is het mogelijk?) dan neem je volgens mij een belangrijk existentieel aspect weg dat ons verbindt met dat Eenheidsbewustzijn zelf; is het zinvol dat ik hier ben? Ben ik ‘een gewilde schepping’? Is er iets in mij dat de dood overleeft?, etc.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ik wil nog even een misverstand rechtzetten. Ik heb het waarschijnlijk niet goed geformuleerd maar ik heb niet bedoeld te zeggen dat het christendom de realiteit van de schepping van de atomisten heeft overgenomen. Zoals je zelf zegt is die realiteit van de schepping een oud joods idee. Wat ik heb bedoeld te zeggen is dat in de vroegmoderne tijd die realiteit metafysisch gezien wordt ingevuld door middel van een aan de klassieke atomisten ontleend materialisme c.q. atomisme (al heet dat bij bv. Descartes, Locke en Newton 'corpuscularianisme'). Ik betwijfel of het joden- of christendom überhaupt de metafysica van het materialisme leert en bv. de filosoof en bisschop Berkeley heeft naam gemaakt door precies dat materialisme fel aan te vallen. De meeste (latere) moderne wetenschappers zijn, al dan niet bewust, positivisten (het positivisme wijst elke metafysica, dus ook het materialisme, af).

    Je hebt gelijk dat Plato's filosofie sterk schatplichtig is aan die van Parmenides, in ieder geval wat zijn bekendste leer - die der Ideeën - betreft. In een van mijn beste papers als bachelorstudent heb ik Plato's ontwikkeling onderzocht en geconcludeerd dat Plato's filosofie onder meer is getransformeerd van een soort Eleatische ontologie (de Ideeënleer van zijn middenperiode) naar een meer pythagorese ontologie van zijn latere dialogen: zie http://gebandvanjoop.blogspot.nl/2015/05/de-mathematisering-van-de-ideeen.html.

    BeantwoordenVerwijderen