woensdag 9 september 2015

Waarom de pil van Drion er toch moet komen

Nederland is in shock om de zelfmoord (of ‘zelfdoding’ zoals progressieven liever zeggen) van Joost Zwagerman. In dit artikel http://www.nrc.nl/nieuws/2015/09/09/joost-zwagerman-over-zelfmoord-van-doodsverlangen-kun-je-uitstekend-slapstick-maken/ legt Zwagerman uitvoerig uit waarom hij – paradoxalerwijs – fel tegen zelfmoord en de facilitatie ervan, ‘de pil van Drion’ zoals de volksmond die noemt, is. Ik denk echter dat Zwagerman maar één kant van de zaak belicht (zijn eigen kant uiteraard) en dat Drions pil er toch zou moeten komen.

Wat ons natuurlijk zo verbaast en overvalt bij Zwagermans zelfmoord is dat we het totaal niet kunnen begrijpen (afgezien van wat reguliere persoonlijke tegenslagen als een scheiding en de ziekte van Bechterew), aangezien Zwagerman immers bijzonder succesvol was: hij had talent en was zeer innemend en was dus ook bijna grenzeloos populair en succesvol. Hij verkocht miljoenen boeken, verdiende daarmee waarschijnlijk meer geld dan hij kon opmaken, de mooiste vrouwen vochten om hem en iedereen wilde zijn vriend zijn. Hoe bijzonder geliefd hij was blijkt nu ook uit zijn dood: heel Nederland lijkt in rouw en zijn dood lijkt nog meer vrouwen in tranen in storten dan de honderdduizenden vluchtelingen die Europa in strompelen. Hij lijkt wel een god en meer dan 99% van de andere mannen zou dan ook een moord willen plegen om maar iets van het succes van Zwagerman te mogen smaken. Maar ik geloof dat dat nu juist een belangrijke voorwaarde is geweest voor Zwagermans depressie. Zwagerman is namelijk bepaald niet de eerste succesvolle man die zwaar depressief werd: depressie lijkt bij uitstek een ziekte te zijn die succesvolle mensen treft!

Dat heeft te maken met de discrepantie tussen objectief en subjectief geluk. Objectief geluk vinden we in de ethiek van bv. Aristoteles. Deze antieke betekenis van ‘geluk’ vinden we nog in bv. ‘gelukt’ dat ‘geslaagd’ betekent: geluk is dan ook de toestand van iemand die geslaagd is dus die zijn menselijkheid (en bij Aristoteles is dat vooral rationaliteit want de mens is een rationeel dier) heeft ontplooid of gerealiseerd. En dat geluk als het geslaagd zijn als mens is objectief te bepalen: hoe de succesvolle persoon zich voelt is daarbij niet van belang, ook al meende Aristoteles dat zo’n gelukt iemand zich ook gelukkig zal voelen. Het is de modern-platoonse inkering in onszelf (zoals bij Descartes) dat alles subjectief wordt en het geluk (als in gelukt zijn) een gevoel wordt dat alleen de persoon zelf kan ervaren.

Nu is die subjectieve gemoedstoestand veelal wisselend en relatief onafhankelijk van je objectieve mate van gelukt zijn: zelfs een mislukkeling kan zich gelukkig voelen bij ‘de glimlach van een kind’ en andere kleine dingen van het leven, zoals de moderne en nederige wijsheid ons leert, maar omgekeerd kent ook de zeer succesvolle mens momenten van verveling of verdriet. Sterker nog, juist de succesvolle mens stuit bijna onherroepelijk op een existentiële leegte die wij vooral kennen als Doe Maars kreet “Is dit alles?”. Zolang je nog veel moet zien te bereiken in het leven, heb je geen tijd om lang stil te staan bij existentiële vragen en put je hoop uit wat de toekomst – het mysterie – voor je in petto heeft. Maar degene die de top heeft bereikt heeft niets meer om te hopen of te verlangen en wordt geplaagd door de existentiële leegte die zich dan opent. Aan de top treedt er een soort onttovering van de wereld op en sowieso kun je aan de top alleen nog maar omlaag vallen. Het objectief gelukt zijn brengt zo helemaal geen subjectief geluksgevoel maar eerder het tegendeel. Daar lijkt in Zwagermans geval nog bij te komen dat Zwagerman zijn eigen succes niet begreep en daardoor wellicht niet alleen bescheiden bleef maar ook een schuldgevoel ontwikkelde over waarom hem het succes ten deel was gevallen terwijl hij maar een gewone man was die net als de anderen allesbehalve volmaakt was. Hij wilde graag zijn ideeën overbrengen maar stond tegelijkertijd niet graag in het middelpunt van de belangstelling, hetgeen hem in een onmogelijke positie bracht (zoals dat ook voor Kurt Cobain leek te gelden). Dat verklaart ook Zwagermans groeiende interesse in beeldende kunst, want zoals Schopenhauer al betoogde is kunst de beste mogelijkheid om te ‘verdwijnen’. Zoals ik in een tweet schreef: “Schopenhauer: esthetische ervaring is jezelf verliezen als subject om één te worden met wereld, om zuiver toeschouwer te worden.#zg15”. 

Naar mijn opvatting wordt al te vaak en ook door Zwagerman zelf levensmoeheid gelijkgeschakeld met depressie. Zwagerman was dus ‘gelukt’ - hij heeft zich uitzonderlijk goed kunnen ontplooien - maar (mede daardoor) depressief. Het omgekeerde komt denk ik nog vaker voor: mensen die niet depressief zijn maar wel ‘mislukt’ zijn in het leven doordat ze bv. geen werk kunnen krijgen (laat staan succes in hun werk), geen vrouw of vrienden kunnen krijgen, etc. Uiteraard mankeert er aan die mensen ook wat: misschien zijn ze zwaar lichamelijk gehandicapt waardoor ze aan het bed zijn gekluisterd, hebben ze een soort autisme waardoor ze niet uit een sociaal isolement kunnen ontsnappen of zijn het mensen op hoge leeftijd die niets meer hebben om voor te leven en ook klaar met het leven zijn. Geheel anders dan bij bv. Zwagerman is het hier hun onsuccesvol of ronduit onmogelijk (of voltooid) leven dat hen naar de dood doet verlangen. Hun uitzichtloosheid kan zich uiteraard tot een depressie ontwikkelen maar dat hoeft niet. Hun situatie is in feite omgekeerd aan die van Zwagerman: zij zijn objectief ongelukkig maar waarschijnlijk subjectief beter af. Zij zijn levensmoe, niet omdat ze depressief zijn, maar omdat zij niet kunnen bereiken wat zij willen bereiken om het leven waardevol te kunnen achten. Zij hebben een rationele doodswens terwijl Zwagerman leed aan een ‘ziekte’ die zelfs hijzelf niet kon begrijpen.

Vanwege het moderne subjectivisme is er eigenlijk slechts aandacht voor de mensen die depressief zijn dus de mensen die zich subjectief zeer slecht voelen. Bij de euthanasiekwestie wordt telkens de vraag gesteld of ook ‘ondraaglijk psychisch lijden’ reden moet zijn om te faciliteren bij zelfmoord en dan is dat psychisch lijden synoniem met depressie. Dat is objectief wat willekeurig, want bv. schizofrenen en manisch-depressieven lijden vaak net zo zeer en plegen zelfs nog vaker zelfmoord dan depressieven (omdat depressie apathisch en lethargisch maakt en de lijder veelal simpelweg de energie ontneemt om zelfmoord te plegen). Maar er zijn vele aandoeningen die het leven van de lijder tot een hel kunnen maken en niet persé in de vorm van chronische pijn (lichamelijk lijden) of depressie: een mens kan ook simpelweg ‘falen’ in het leven en eruit wensen te stappen. In traditionele eerculturen wordt men zelfs geacht zelfmoord te plegen bij bv. een nederlaag in de strijd. Uiteraard is het idee om euthanasie mede te richten op objectieve ongelukkigen in plaats van subjectieve ongelukkigen zwaar beladen omdat de nazi’s de objectief ongelukkigen ter dood brachten of castreerden. Maar er is uiteraard een groot verschil tussen eugenetica en euthanasie: bij eugenetica doet de mening van het slachtoffer er niet toe terwijl er bij euthanasie uiteraard een wilsverklaring van de ongelukkige ten grondslag dient te liggen, al gooien tegenstanders van euthanasie die twee graag op één hoop om euthanasie te kunnen verbieden op grond van het argument dat wij toch geen nazi’s zijn.

In zekere zin is er echter inderdaad geen verschil: in wezen is dit ook het argument van Kant en Zwagerman om zelfmoord te ‘verbieden’ en in ieder geval niet te faciliteren. Centraal daarbij staat het begrip ‘autonomie’. Dat is een wat gek begrip omdat het een toestand van het individu schept die het individu tot twee individuen maakt: autonomie als zelfwetgeving of zelfbepaling vereist immers het ‘ik’ als object dat wordt bepaald en het ‘ik’ als subject dat bepaalt. Hierop berust ook Hegels dialectische ontwikkeling van de vrijheid zoals we die al bij Rousseau zien: eerst is er spontane of radicale vrijheid die als zodanig eigenlijk slechts willekeur is (de natuurtoestand), dan komt er de bepaling als het tegendeel van spontaniteit en de dialectische ‘synthese' is dan dat het individu zichzelf bepaalt (hetgeen de echte vrijheid is). Uiteindelijk zien we een dergelijke dialectiek al in de antieke filosofie zoals bij Plato (en later bij Fichte): het absolute valt uiteen in het subject (het denken) en het object (de Idee die wordt gedacht). Zo ook valt bij zelfmoord het individu uiteen in nota bene dader en slachtoffer.

Zoals bekend formuleerde Kant zijn categorisch imperatief maar wat weinigen weten is dat die een synthetische a priori-bewering beoogt te zijn die als zodanig net zo noodzakelijk waar is als 2 + 2 = 4 (dat ook een synthetische a priori-bewering zou zijn). Hieruit volgt dat wat in strijd is met de categorische imperatief noodzakelijk onwaar is dus altijd de vorm van een contradictie moet hebben. Een van de voorbeelden die Kant geeft is zelfmoord: de categorische imperatief geeft de plicht tot het verbod op zelfmoord omdat de ontkenning ervan een contradictie oplevert. Kant stelt dat de wens tot zelfmoord een vorm van eigenliefde is, omdat die wens ontstaat als gevolg van een uitzichtloos lijden die als zodanig niet meer kan worden gecompenseerd door genot. Immers, waarom zou je nog willen blijven leven als de pijn altijd groter zal zijn dan het genot? Daarbij had Kant overigens (waarschijnlijk) geen depressie voor ogen: hij beschrijft de situatie als “een serie kwalen die hem geen hoop meer overlaat”. De eerste formulering van de categorische imperatief impliceert dan de vraag of het principe van een dergelijke zelfdestructieve zelfliefde een algemene natuurwet zou kunnen worden. Volgens Kant kan dat niet omdat een natuur die op grond van zijn zelfliefde, die hem in eerste instantie tot de bevordering van het leven aanzet, zichzelf wil vernietigen een contradictoire natuur is die daarom niet kan bestaan.

De tweede formulering van de categorische imperatief is duidelijker dan de eerste en dat geldt ook voor het voorbeeld met betrekking tot de zelfmoord. De tweede formulering is: handel zo dat je het menszijn, zowel in jezelf als de ander, altijd tegelijk als doel, nooit louter als middel gebruikt. Maar als je jezelf doodt, dan gebruik je je eigen persoon louter als middel om “een bezwaarlijke situatie te ontvluchten”. Hier treedt die wat gekke verdubbeling van de persoon op, maar die is voor Kant belangrijk om zelfmoord ook een juridische dimensie te geven: anders dan de utilisten die streefden naar maximaal genot en minimaal pijn voor zo veel mogelijk mensen, streefde Kant naar rechtvaardigheid die misdaden bestraft en zo leed aan de wereld toevoegt. Zeker in het voorbeeld bij de tweede formulering lijkt Kant ook te suggereren dat legalisatie van zelfmoord impliceert dat misdadigers hun straf kunnen ontlopen door zelfmoord te plegen (en ondanks onze legalisering van zelfmoord proberen we verdachten en veroordeelden nog altijd de mogelijkheid van zelfmoord te onthouden). In ieder geval is zelfmoord bij Kant duidelijk een moord en daarom immoreel. De term ‘zelfdoding’ is in zwang gekomen precies om zelfmoord uit die juridische sfeer van misdaad te halen en de zelfdoder op te kunnen vatten als louter slachtoffer in plaats van dader. Voor een utilist is de mens in wezen ook slechts een dier, gericht op zelfbehoud en genot, en zijn zaken als moraal slechts gebaseerd op het nuttige: de utilist benadert de wereld immers strikt wetenschappelijk, waarmee hij alles – inclusief de mens – reduceert tot puur object (de wetenschap elimineert precies het subjectieve dus de persoonlijke ervaring).

Ik lees in Zwagermans teksten in wezen hetzelfde argument als bij Kant (al heeft Kant daar slechts een paar zinnen voor nodig): zelfmoord is fundamenteel verkeerd omdat het ‘slachtoffer’ van de moord eigenlijk niet van het leven maar slechts van het lijden af wil. Zwagerman wil dan ook dat depressieve mensen geen ‘pil van Drion’ krijgen maar hulp om naar een uitweg te zoeken of in ieder geval hulp om de depressieve mens van zelfmoord af te houden. Zelfmoord was voor Zwagerman de overgave van datgene wat nooit mag worden opgegeven: het leven. En dus moet zelfmoord ‘koste wat het kost’ worden voorkomen en het zal Zwagerman in een cirkel van ultiem gevoelen van falen hebben gebracht dat hij toch geen weerstand meer kon bieden aan die drang tot een definitief vluchten en verdwijnen in de dood: precies omdat hij (bijna) geen weerstand meer kon bieden, had hij maximaal gefaald waardoor het nog moeilijker werd om weerstand te bieden. Zo beschouwd heeft zijn maxime van het verbod op zelfmoord hem waarschijnlijk juist tot de zelfmoord gebracht…

Ook de verdubbeling en de autonomie speelt bij Zwagerman een belangrijke rol. Zo schrijft hij voortdurend over zijn zelfmoordobsessie als een worsteling tussen als het ware twee ‘ikken’ waarbij de ene ‘ik’ in bescherming moet worden genomen tegen de andere ‘ik’ die hem wil doden. In dat verband schreef Zwagerman in het al gelinkte artikel van hem:

“Met haar ethische principes over het recht op zelfmoord stelt Karin Spaink zich op als een geestelijk gezonde erfgenaam van de Grieken, voor wie de rationele, in vrijheid genomen beslissing tot zelfmoord een groot goed betekende. Spaink projecteert die ethiek op het doodsverlangen van de chronisch depressieve patiënt die, verkerend op de bodem van zijn wanhoop en zijn weerzin tegen de wereld en zichzelf, verondersteld wordt ‘wilsbekwaam’ te zijn. Spaink ontwijkt de essentiële vraag die ook de theoloog Johan Goud stelt, in de bundel Als de dood voor het leven: ‘Doen de begrippen “autonomie” en “zelfbeschikking” eigenlijk recht aan de situatie en de geestesgesteldheid van een zelfdoder’?”

Met andere woorden: de depressieve mens is niet meer autonoom omdat hij vanwege zijn gemoedstoestand wilsonbekwaam moet worden geacht. Hij is geen vrij, redelijk subject meer maar een lijdend object dat tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen (bij Kant is vrij, autonoom handelen altijd goed, op grond van de categorische imperatief, handelen).

Toch denk ik dat de oude Grieken gelijk hebben. De modern-christelijke moraal zoals door Kant geformuleerd in diens categorisch imperatief kan niet het laatste woord hebben. Ik heb al vaak betoogd dat politiek, die in wezen amoreel is, een volwaardige plek verdient naast de moraal en zo ook kan een verbod op moord niet absoluut zijn. Zo is men het er vrijwel unaniem – hooguit de pacifisten uitgezonderd – over eens dat in een oorlog (meer in het bijzonder de situatie wanneer je wordt aangevallen en in je bestaan bedreigd) moord gelegitimeerd is. Het leven is in wezen ook ‘strijd’ waarbij de ‘politieke’ beslissing om zelfmoord te plegen legitiem kan zijn.

Kortom, zelfmoord is moord en moreel verwerpelijk (daarom spreek ik nog steeds van ‘zelfmoord’ in plaats van ‘zelfdoding’), maar zij kan legitiem zijn. Zwagerman acht het nooit legitiem omdat hij slechts over depressieve mensen, zoals hijzelf, spreekt: ik ben het met hem eens dat depressie een ernstige psychiatrische stoornis is die de getroffenen in zekere zin wilsonbekwaam maakt. Sowieso lijkt er bij depressie altijd wel hoop op genezing mogelijk, al was het maar omdat de psychiatrie voortschrijdt en aldoor betere medicijnen en therapieën ontwikkelt. Maar voor de objectief ongelukkigen gaat dit niet op omdat deze wel helder van geest zijn. Hen zou het zelfbeschikkingsrecht niet moeten worden onthouden, zodat hun keuze voor zelfmoord moet worden gerespecteerd. En ook al is er bij die groep minder psychisch lijden dan bij een depressie, hun lijden is vaak wel uitzichtlozer waarbij het besef daarvan minstens zo kan kwellen dan een depressie als hen de uitweg van de dood zou worden onthouden. Als we mensen het recht willen gunnen om zelf voor de dood te kiezen bij uitzichtloos lijden en een uitdrukkelijke wens om eruit te stappen, dan zou het debat over facilitatie van die wens juist ook over die groep moeten gaan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten