zaterdag 1 augustus 2015

De religieuze onverdraagzaamheid jegens homoseksualiteit

Alle drie abrahamische religies hebben met elkaar gemeen dat ze onverdraagzaam jegens homoseksuelen zijn (met hierin toch ook wel onderlinge verschillen zoals we zullen zien). Christenen willen geen actieve homo’s voor de klas, moslims gooien homo’s van daken of hangen ze op en joden moeten ze ook niet blijkens de recente steekpartij bij de Gay Pride Parade in Jeruzalem (althans de fundamentalisten onder hen). Uiteraard zijn ook veel (conservatieve) ongelovigen tegen homoseksualiteit of achten ze die inferieur (niet voor niets is ‘homo’ nog altijd een breed gebruikt scheldwoord). Als liberale atheïst heb ik me altijd afgevraagd waarom iemand intolerant jegens homoseksualiteit zou zijn: wat kan jou het schelen waar een ander zijn seksueel plezier aan ontleent (zolang die ander daarvoor niets tegen de wil van derden doet)? Overigens, veel socialisten achten het homofoob als je persoonlijk liever geen kussende mannen ziet, maar dat lijkt me doorgeslagen egalitarisme dat (het recht op) persoonlijke smaak en preferentie miskent: iemand die niet homo is zal homoseksualiteit onsmakelijk vinden (uiteindelijk is alle seks dus intimiteit onsmakelijk maar is lust – het verlangen naar intimiteit – een wonderlijke kracht die afkeer in genot verandert). Een liberaal wil echter zijn persoonlijke smaak en preferentie niet aan anderen opleggen, zodat de heteroseksuele liberaal het voor hem onsmakelijke beeld van kussende mannen tolereert. Zoals bekend waren de oude Grieken allesbehalve homofoob, dus ‘homofobie’ lijkt een typisch kenmerk van de abrahamische religies te zijn. Zeker acht de Bijbel homoseksualiteit een grote zonde (in het Oude Testament strafwaardig met de dood en in het Nieuwe Testament meer een doodzonde waardoor de zondaar niet de hemel in zal gaan bij geen berouw). De felle onverdraagzaamheid of zelfs haat van joden, christenen en moslims tegen homoseksualiteit kan echter niet simpelweg worden verklaard op grond van deze Bijbelpassages: er staat van alles in de Bijbel dat men simpelweg negeert maar op een of andere manier is de homohaat zo verbonden met het geloof als zodanig dat het om die reden niet kan worden genegeerd. Ik hoor joden, christenen of moslims echter nooit helder uitleggen wat hun probleem met homoseksualiteit is (geloof is immers ook gebaseerd op blinde gehoorzaamheid in plaats van filosofisch inzicht), zodat ik zelf een poging zal wagen om het fenomeen te verklaren.
 
Plato en de oude Grieken: de politiek van seks

Geheel anders dan wij zagen de oude Grieken homoseksualiteit als uitgesproken mannelijk gedrag, als ‘macho’ (zoals bij ons de ‘ledernichten’ zichzelf zullen zien): de beroemde homoseksualiteit van de oude Grieken waar bv. Plato een groot liefhebber van was, was ook een gevolg van een uitgesproken machocultuur en zou uit het soldatenleven zijn voortgekomen waarvan Plato opmerkte dat soldaten die elkaar liefhebben en dus voor elkaar door het vuur gaan meer kans hebben de strijd tegen de vijand te winnen. De meeste mannen waren natuurlijk wel heteroseksueel en huwden aldus met vrouwen, maar die vrouwen mochten niet buitenshuis komen zodat hun echtgenoten ook geen kans hadden seks met andere vrouwen te hebben. Dit lijkt natuurlijk veel op sommige moslimgemeenschappen die ook hun vrouwen verbieden buitenshuis te komen (en we zien ook dat moslimmannen veel fysiek contact met elkaar hebben en bv. in Afghanistan hebben alle krijgsheren een minderjarige schandknaap als ‘speeltje’) of op de situatie in gevangenissen waar mannen eveneens op elkaar zijn aangewezen voor hun seksuele bevrediging. En dat laatste wijst ook al naar de verhouding binnen zo’n homoseksueel contact zoals die ook bij de oude Grieken en de moslims geldt: de relatie is allesbehalve gelijkwaardig maar er is een dominante partij die penetreert (het ‘mannetje’) en een onderdanige partij die wordt gepenetreerd (het ‘vrouwtje’). Sowieso was bij de Atheners alles een kwestie van macht – de wisselwerking tussen actieve en passieve partij – waardoor een cultivering van homoseksualiteit mogelijk werd in het kader van de opvoeding waar de verhouding leraar-leerling een universeel dominant/onderdanig-karakter (de politieke aard van besturen vs bestuurd worden) kreeg en zich ook naar het fysieke uitstrekte. Vanwege die fundamentele ongelijkwaardigheid was een groot leeftijdsverschil met daarbij een minderjarige jongen als ‘beminde’ de regel, wellicht ook omdat minderjarige jongens enigszins op vrouwen lijken (Plato hield vooral van jongens van maximaal een jaar of 12 of 13, gelet op zijn opmerking dat hij – althans Socrates – vooral van jongens hield die nog geen baardgroei hadden). Dit verklaart wellicht ook waarom homofilie en pedofilie vaak met elkaar in verband zijn gebracht. Plato contrasteert ook de lelijkheid van de minnaar (Socrates was notoir lelijk) en de schoonheid van de jeugdige beminde: de liefde (eros) bewerkstelligt volgens Plato de opstijging van het lichamelijke naar het geestelijke (vandaar dat de ‘Platoonse liefde’ zoals die in de Renaissance populair zou worden een ‘geestelijke’ liefde is) zodat de jonge leerling natuurlijkerwijs van zijn leraar houdt vanwege diens kennis en geestelijke schoonheid en overmacht (Kierkegaard betoogt dat een goede leraar lelijk moet zijn zodat het oog van de leerling naar binnen - het geestelijke - wordt gekeerd). Omgekeerd is de leraar gefascineerd door de jeugdige schoonheid van het jonge lichaam – de man wil in het schone scheppen aldus Plato – maar dient niet bij de lichamelijke liefde te blijven maar op te stijgen naar het schone op zichzelf dus de Idee van het schone. Zoals Nietzsche opmerkte is Plato niet tegen werelds genot maar wil hij juist nog hoger naar het hoogste genot van de geestelijke gerichtheid op de volmaakte en zuivere Idee van absolute schoonheid die de natuurlijke beperkingen van elk werelds genot overstijgt. Zelfs de liefde voor het mooie jongenslichaam is zo in hoge mate ‘platoons’, zoals die op fraaie wijze door Thomas Mann in ‘Dood in Venetië’ tot uitdrukking is gebracht. De oude man ziet in de jeugdige schoonheid een levensbron die contrasteert met zijn eigen toestand van verval en naderende dood, maar de kracht van de jeugd wordt nog overtroffen door de werkelijk eeuwige en onaantastbare Idee waarvan elk lichaam, zelfs de mooiste, slechts een gebrekkige ‘schaduw’ is. Zoals ook Foucault betoogt waren de oude Grieken niet zo zeer voor of tegen homoseksualiteit en is in wezen de hele term 'homoseksualiteit' een anachronisme: dat de ene man meer van vrouwen en de andere man meer van mannen hield, werd gezien als een kwestie van smaak (zoals de een meer van kersen en de ander meer van aardbeiden houdt) en was verder geen onderwerp van aandacht. De aandacht ging veel meer uit naar de vraag of je wel of niet moest toegeven aan je lusten, waarbij eigenlijk alle ethici min of meer leerden dat onthouding het beste is. 'Homoseksualiteit' ontstond eigenlijk pas op grond van een christelijk concept van het gezin als hoeksteen van de samenleving waardoor seksueel gedrag dat daar niet in paste werd gedefinieerd als afwijkend en pervers (en een naam kreeg).

Aristoteles en het natuurlijke vs het perverse

Kenmerkend voor Plato en de oude Grieken is aldus een sterk hiërarchisch denken: de geest, die actief is en is gericht op de Idee, dient de leiding te hebben over het lichaam, dat passief en onvolmaakt is. Alles streeft naar het volmaakte, actieve en heersende dat zuiver geest is en dat wij ook wel als God kennen: bij bv. Aristoteles is God dan ook niet de oorzaak van alles (alleen al het idee dat God dingen zou maken alsof God een zwoegende slaaf zou zijn!) zoals bij de abrahamische religies maar het doel van alles (de Griekse ethiek streeft dan ook naar niets minder dan de godwording van haar beoefenaar, hetgeen voor de christen hoogmoed en daarmee de primaire zonde is hetgeen in de middeleeuwen dan ook de belangrijkste culturele en academische botsing vormde tussen filosofie en christendom). Het idee dat de geest moet heersen over het lichaam leidde bij Aristoteles tot zijn fameuze rechtvaardiging van slavernij waarvan de kern echter gewoon de natuurlijke arbeidsverdeling behelst die ook wij hanteren: sommigen zijn beter geschikt om met hun lichaam te werken en anderen zijn beter geschikt om te denken en leiding te geven, resulterend in de slaaf (of arbeider) als ‘levend werktuig’ van de meester. Nu is de kern van Aristoteles’ zogeheten deugdenethiek sowieso dat alles goed is als het zijn natuur of wezen ontplooit (het ‘worden wat men is’) en zo zijn eigen potentiële voortreffelijkheid tot realisatie brengt: een goed mes is een mes dat goed snijdt en zo ook is een goed mens een mens dat op voortreffelijke wijze menselijk is en als de mens een rationeel dier is dan is de meest rationele mens – de mens die zijn rede optimaal heeft ontwikkeld – de beste mens. Alle dingen hebben zo hun eigen bestemming, hun eigen natuurlijke positie in het geheel der dingen. De meer traditionele ethiek hierachter is dat alle dingen hun natuur moeten volgen: het onnatuurlijke is dan corruptie en verderf. Zo zijn man en vrouw verschillend omdat zij hun eigen natuurlijke positie of rol in de samenleving hebben: man en vrouw zijn niet gelijk maar hebben wel elkaar nodig om elkaar aan te kunnen vullen en de menselijke soort tot succes te kunnen brengen (zoals ook meester en slaaf elkaar nodig hebben om iets tot stand te brengen en de menselijke soort naar haar bestemming te brengen). In de eerste plaats hebben man en vrouw elkaar uiteraard nodig om zich voort te planten en in de tweede plaats vormen zij zo het gezin of familie dat de ‘hoeksteen’ van de samenleving vormt zoals conservatieven altijd Aristoteles hebben nagepraat. Het probleem met homoseksualiteit is dan dat tenminste één man zich niet als man maar als vrouw gedraagt en zich zo tegen zijn natuur in gedraagt zoals de Bijbel ook homoseksualiteit opvat: “Je mag niet het bed delen met een man zoals met een vrouw”. Ook paus Benedictus XVI veroordeelde homoseksualiteit op grond van deze Aristotelische opvatting: homoseksuelen zouden “hun rol manipuleren” en “de natuur ontkennen” (http://www.nu.nl/buitenland/2988805/paus-haalt-opnieuw-homos.html). In feite ontkent het christendom net als het jodendom en de islam dat er zoiets als een homoseksuele natuur bestaat: God heeft man en vrouw geschapen om een gezin te kunnen stichten en homoseksualiteit is afkeurenswaardig omdat het tegen die door God gegeven orde en menselijke natuur indruist. Het is aldus corrupt gedrag en ook op te vatten als een rebellie tegen die door God geschapen orde. Overigens, in deze opvatting treft de ‘schande’ van homoseksueel gedrag vooral degene die wordt gepenetreerd (want degene die penetreert gedraagt zich nog altijd in wezen mannelijk) en ik heb begrepen dat in de islam bij het homoseksuele contact dan ook alleen de man die wordt gepenetreerd zondig is en de doodstraf verdient. Op dezelfde manier hoor je zelfs van veel ongelovigen dat ze geen probleem met homo's hebben zolang die maar 'normaal' in plaats van 'verwijfd' (of theatraal) doen. Het christendom lijkt overigens een stuk milder dan het jodendom en de islam: God en zo ook de christen houdt van elk mens dus ook van de zondaar en de homo zal evengoed de hemel in gaan zolang hij maar afziet van homoseksueel gedrag of daar berouw over toont.

Het christendom en de moderniteit

Paus Benedictus XVI hekelde de moderne opvatting waarin de mens gelooft dat er geen gegeven orde bestaat en geen vaste menselijke natuur bestaat maar dat de mens zelf kan kiezen wie of wat hij kan zijn (zoals met name existentialisten zoals Sartre wel verkondigden). In deze zin staat ook de rechtse opvatting dat het traditionele, Aristotelische wereldbeeld in stand houdt tegenover het linkse maakbaarheidsgeloof. De ironie is dat precies het christendom die moderne opvatting mogelijk maakte: de kerk is altijd conservatief geweest en heeft altijd een sterk traditioneel, Aristotelisch wereldbeeld aangehangen (waardoor de kerk zich ook verzette tegen de moderne opvatting dat de Aarde niet het middelpunt van de kosmos is), maar een meer Platoons-mystieke kern van het christendom heeft zich ontdaan van het Aristotelisme en zo de moderniteit ingeluid waarin de Aarde slechts een nietige planeet in een oneindig groot universum is, waarin dingen niet meer hun natuurlijke positie in het universum hebben en Aristoteles’ doeloorzaak werd geëlimineerd ten gunste van een mechanistisch wereldbeeld en waarin de mens geen wezen meer heeft maar ‘gedoemd is tot vrijheid’ (Sartre) en zichzelf moet vormen (zoals al bij Pico in de Renaissance en dat tot het humanisme leidde). Alles in het universum staat als het eindige of relatieve even ver van God als het oneindige of absolute (waardoor alle hiërarchie inklapt: voor God is iedereen gelijk) en alles is tegelijkertijd het middelpunt van het oneindig grote universum hetgeen ook tot de bekende relativiteitstheorieën van Galilei en Einstein zou leiden (de mens kan de kosmos en Gods bedoelingen niet doorgronden maar slechts het universum op grond van zijn eigen wiskunde reconstrueren: Descartes’ ego wordt het Archimedisch punt). Het christelijk humanisme stelt weer de mens en dan in feite het individu als maat aller dingen (zoals de sofist Protagoras in de oudheid deed). Het moderne christendom heeft daarom – in tegenstelling tot de kerk die nog altijd middeleeuwse denkers als haar fundamenten neemt – geen moeite met homoseksualiteit: zij verwerpt Aristoteles’ hiërarchisch wereldbeeld waarin alles een eigen ‘natuurlijke’ positie en rol heeft en acht iedereen gelijk en respectwaardig met slechts een moraal van naastenliefde zodat zelfs het homohuwelijk mogelijk moet zijn op grond van de opvatting dat God elke oprechte liefdesrelatie ‘zegent’. Het moderne christendom leert dat de mens vrij en gelijk is, zodat het daaruit voortgekomen liberalisme elke relatie zijn zegen geeft zolang de relatie maar vrijwillig en wederzijds gelijkwaardig is.

Het wezen van religie: ascese en moraal

Nietzsche suggereert in ‘Genealogie der Moraal’ (hetgeen zijn hoofdwerk genoemd kan worden en waarin Nietzsche respectievelijk de leer van het christendom, Kant en Schopenhauer radicaal aanvalt) een intrigerende oorsprong van religie: de fysiek zwakkeren, degenen die telkens ziek worden, ontwikkelen fobieën waaruit hygiënewetten en andere taboes zijn voortgekomen in een poging ziekte te vermijden. Ascese is zo ontstaan als de uiterste consequentie van de zwakkeren die van alles ziek worden en daardoor alles zijn gaan mijden. Voor de asceet is zogezegd alles een gif en het hele leven aldus een kwaad, zodat hij voortdurend probeert zichzelf te reinigen en het leven – zijn passies – probeert te ontkennen. Sowieso is ascese een manier om vrij te worden zoals Isaiah Berlin betoogt: als je niets meer wilt dan raak je ook niet gefrustreerd doordat je niet kunt bereiken wat je wilt bereiken. Uiteraard wenst Nietzsche dit om te keren: men zou moeten ja-zeggen tegen het leven (amor fati) inclusief de pijn van het leven (juist die pijn en diens acceptatie maakt het de mens mogelijk groots te scheppen en zichzelf te overstijgen). Waar in de oosterse religies ascese centraal staat, staat in de westerse religies moraal centraal die echter op hetzelfde neerkomt als ascese: moraal is zelfbepaling (zelfbegrenzing) en zelfwetgeving zoals Rousseau en Kant leerden dus de ontkenning van je passies en egoïsme ten gunste van gehoorzaamheid aan de universele wetten van de rede waardoor de mens zijn natuurlijke determinatie overwint en deelneemt aan het (bovennatuurlijke) rijk der vrijheid. Ascese en moraal zijn zo beide ‘nihilistisch’: zij verwerpen en ontkennen deze wereld – het leven en de natuur – die immers eeuwige strijd en een tranendal is ten gunste van een hoop op vrede en geluk in het Nirvana (een ‘niets’) of hiernamaals. Waar ascese een ‘versterven’ van je levenswil (en daarmee het einde van de metafysische bron van de wereld) is, zoals Schopenhauer het omschreef, is moraal echter vooral een wraak van de zwakkeren op de sterkeren welke laatsten immers op grond van de moraal een schuldgevoel wordt aangepraat over hun kracht (de ontwikkeling van het geweten) en zich laten inbinden waardoor de sterkeren net zo zwak en klein worden als de rest (moraal is in wezen ook het gelijkmaken wat van nature ongelijk is). In dit verband is Nietzsche’s ‘opstand van de slavenmoraal’ vermeldingswaardig: met de moraal wordt wat de oude Grieken goed en slecht noemden omgekeerd in kwaad en goed. Bij de oude Grieken achtten de heersers namelijk zichzelf goed: wat sterk is, macht heeft, actief handelt, mooi is, succesvol is, is het goede (en geeft geluk: zelfs bij ons is er nog die taalkundige verwijzing van gelukt –> geluk). Een dominante stroming in de filosofiegeschiedenis – van de stoïcijnen tot Spinoza (en Nietzsche in zekere zin) – leert dan ook een ethiek waarbij men door middel van de rede moet proberen te participeren in de noodzakelijke gang der zaken (de rede van de natuur/kosmos) om zo op te klimmen naar het goddelijke standpunt van absolute macht en geluk (zodat alles wat gebeurt door jou is gewild). Wat zwak is, geen macht heeft, passief ondergaat, lelijk is, onsuccesvol is, is het slechte in de betekenis van onbelangrijk (zoals een steen niet goed of kwaad is maar er moreel niet toe doet omdat het slechts ondergaat). Door middel van de (joodse of priesterlijke) ‘slavenopstand in de moraal’ neemt de zwakke en onsuccesvolle en daarmee rancuneuze nu wraak op de sterkere en succesvolle: die sterkere (het goede) wordt het bedreigende en onderdrukkende dus het kwade terwijl de zwakke (het slechte) – gelijk de onschuldige want hulpeloze baby – het goede wordt. Waar bij de oude Grieken het ondenkbaar is dat God van de mens zou houden (wat kan God nu die inferieure, gebrekkige mens schelen?), aangezien liefde altijd omhoog kijkt naar het betere en volmaaktere dan zichzelf (liefde is aldus vooral bewondering) en God dus alleen op zichzelf gericht is, leert het christendom dat God van de mens houdt en in alle harten kijkt (liefde wordt aldus vooral medelijden) en in plaats van dat de mens uit liefde God wil worden wordt God nu uit liefde mens.

Religie als afwijzing van dierlijke losbandigheid en de nieuwe homo-emancipatie

Religie leert dus in de kern zelfbeheersing en zelfbeperking: het is een vloek te denken dat je jezelf en je verlangens tot het middelpunt van het universum mag maken want er is iets groters dan jij (waartoe God moet worden uitgevonden) waaraan jij je moet onderwerpen. Uiteraard is dit een noodzakelijke stap in de ontwikkeling van een maatschappelijke orde (wetten werden geacht direct van God of diens vertegenwoordiger op Aarde te komen) waartegen de moderniteit rebelleerde, welke rebellie conservatieven zo betreuren: de modernen doorzagen religie als het disciplineringsinstrument van de machthebbers en wensten hun lot zelf ter hand te nemen. De moderniteit opende zo de weg naar revolutie en het maakbaarheidsgeloof maar ook naar degradatie van de mens tot zijn lichaam zoals door de natuurvorsers ontleed (want als God en het bovennatuurlijke/transcendente niet meer bestaan dan is er nog slechts de natuur). Voor religieuzen is dergelijke anarchie en hedonisme altijd een gruwel geweest (zoals zelfs bij Freud de beschaving de seksuele driften onderdrukt waardoor die kunnen sublimeren in kunst en cultuur). In dit verband lijkt heteroseks cruciaal: omdat de vrouw zwanger kan worden, is de vrouw van nature terughoudend jegens seks (en heeft zij de moraal en dus religie nodig om de mannen van haar af te kunnen houden). Daarom is het probleem ook nooit zozeer de lesbische als wel de mannelijke homoseks geweest: als er geen vrouwen of mogelijke zwangerschappen in het spel zijn is er geen enkele natuurlijke weerstand meer voor de mannelijke lust. Dat maakt dat homoseksualiteit altijd min of meer synoniem heeft gestaan voor seksuele ongeremdheid: homoseks ontslaat de man van elke verantwoordelijkheid en degradeert hem tot dier. Dat hier waarheid in zit blijkt al uit het feit dat de AIDS-epidemie in het westen bijna alleen de homogemeenschappen heeft getroffen. Maar juist vanwege AIDS is de homo-emancipatie inmiddels een tweede fase ingegaan: waar de eerst fase acceptatie van homoseksuele geaardheid en gedrag (in afwijking van heteroseksueel gedrag) zocht waarbij die emancipatie werd gevierd in de vorm van orgieën en feesten (vergelijkbaar met de heteroseksuele seksuele revolutie van de jaren ’60), zoekt de huidige homo-emancipatiebeweging hernieuwde acceptatie in een conservatiever en homovijandiger geworden omgeving door middel van erkenning van het feit dat ook homo’s tot bestendige monogame relaties in staat zijn en dus in feite niet ‘anders’ zijn dan hetero’s.

5 opmerkingen:

  1. Uit "Dat hier waarheid in zit" blijkt iets van een eigen stellingname. Zelf vind ik die tweede fase laten we zeggen "niet erg geslaagd": http://onrust.2fd.eu/2015/05/help-ik-ben-een-mens/

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Hmm, ik kan alleen maar publiceren via mijn googleaccount, via wordpressaccount lukt niet. Nog Liever gebruik ik mijn twitteraccount. Bovendien wordt de url niet omgezet in een werkende link.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Een huidige trend is de mascotterol van homos en ook wel joden die in ´het Westen´ (met grote W) aan de orde is. Selectieve toepassing is het kenmerk.

    Waar Saoedi, Iran en Oeganda de doodstraf , stokslagen, of op zijn minst lange gevangenisstraffen voorstaan, wordt de veel mildere anti-propagandawet van Putin keer op keer uitgelicht. ´Bondgenoot´ of pet project Ukraine is minstens zo homofoob. Jamie Kirchick van het neocon AEI is een van de propagandisten hierachter. Het komt er op neer, ook de sfeer bij de gay parades: Kijk eens hoe vrij we zijn! En wat zijn jullie/ hen een stel achterlijke boeren!

    Wat betreft antisemitisme: is er ENIGE reden om, zelfs qua benaming, dit niet gewoon ´racisme´, of in het Engels ´Bigottery´ te noemen?

    En wat betreft de tendens, met name in Frankrijk, maar hier ook wel gepushed door clubjes als CIDI en Likoed Nederland, om anti zionisme*, t/m zelfs het bekritiseren van de settlers als antisemitisme te framen?

    * De meerderheid van de zionisten zijn niet joods, maar evangelisch christen.

    Tenslotte een persoonlijke observatie: De pre WW2 generatie kan joden van blanken onderscheiden. Ik herinner mijn vader voor de TV: ´dát is een jood!´, compleet met wijd uitgestoken vinger, (en nee, ze identificeerden zich, net als hun hele generatie, als filosemiet). Voor mij zijn het gewoon blanken, ik zie het verschil niet, en heb daar ook geen enkele behoefte aan. (Ik zie het wel als ze religieuze symbolen gaan dragen uiteraard, maar zo kan je een Australische aboriginal nog joods maken). Als ik dit punt heel af en toe in een debat te berde breng, zeker ook op joop.nl, wordt het ALTIJD weggemodereerd. Ik schijn hier een vreselijk taboe te raken.

    Dat maakt het hele punt van antisemitisme een non issue, lijkt me.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. @rootman Ja er is een zeer goede reden om antisemitisme geen racisme te noemen, aangezien het feitelijk staat voor anti-joods. Er zijn veel meer soorten semieten dan joden en lang niet alle joden zijn semieten, voor zover je daar met de vermenging die in de diaspora toch heeft plaatsgevonden überhaupt nog van kan spreken. Antisemitisme zou dus anti-judaïsme moeten zijn waarbij joods-zijn als het aanhangen van een godsdienst of cultuur moet worden opgevat. Lees verder http://onrust.2fd.eu/2015/05/a-scary-view-on-the-roots-of-anti-semitism/

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Inderdaad het woord is slordig en vertegenwoordigt zowel generalisaties als onterechte subsets. Er zitten ook bewuste verdraaingen van beide kanten in.

    Ik vraag me nav Steiners mening af of de stroom van aandacht jegens Israel, zowel positief of negatief stand blijft houden als de westerse cultuur werkelijk afscheid van het monotheïsme heeft genomen. Want zelfs de meeste atheïsten ontkennen met name de monotheïstische God, dat zie je aan hun taalgebruik, en dat maakt hen tot (post-) monotheïsten. En de oude God die daarbij hoort is die van het oude testament in al zijn virtuele incarnaties.

    BeantwoordenVerwijderen