maandag 28 september 2015

Het christendom als het einde van de religie

Inleiding

Op http://svensnijer-essays.blogspot.nl/2015/09/de-mythe-van-de-joods-christelijke.html suggereert de auteur Sven Snijer dat het christendom alleen maar beter past bij de moderne, seculiere samenleving dan de islam omdat het christendom de strijd tegen de wetenschap heeft verloren en daarom die moderne, seculiere waarden heeft moeten ondergaan en daarmee is getransformeerd, althans gemarginaliseerd waardoor kerk en Staat bij ons hebben kunnen scheiden. Ten slotte zou er ook niet zoiets als een joods-christelijke cultuur bestaan die tegenover de islam kan worden geplaatst: jodendom, christendom en islam zouden alle gelijksoortig en gelijkwaardig zijn.

Persoonlijke anecdote

Ik ben het hiermee oneens. Wat Sven betoogt is wat bijna elke leek gelooft en wat ikzelf voor mijn studie Wijsbegeerte ook geloofde. Ikzelf heb geen religieuze of filosofische opvoeding gehad maar heb mezelf als kind wel stevig onderwezen in de wetenschap (op de lagere school raakte ik in de ban van sterrenkunde en op m’n 12de heb ik onder meer bijna alle jaargangen van het blad Kijk van A tot Z gelezen) en min of meer onbewust heb ik met het lezen van al die populair-wetenschappelijke bladen en boeken ook de typische Verlichtingsopvattingen met de paplepel ingekregen, waaronder het geloof in een historische titanenstrijd tussen wetenschap en het ‘achterlijke’ christendom. Iets later als puber had ik inmiddels zo’n sterke hekel aan het christendom ontwikkeld dat om simpelweg die reden een boekje van Nietzsche dat ‘De Antichrist – Vloek over het christendom’ heette een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij had. Al begreep ik eerlijk gezegd nog niet heel veel van wat Nietzsche daar schreef, ik genoot van de ‘mokerslagen’ die Nietzsche aan het christendom, met name ook aan priesters, uitdeelde (het werkje geldt nog steeds als het felste antichristelijke werk ooit geschreven) en je zou kunnen zeggen dat het werkje een beetje mijn (anti-)Bijbel werd.

Christendom als ontmythologisering: Girard en Nietzsche

Mede dankzij dit werkje van Nietzsche ben ik later filosofie gaan studeren en vragen als de verhouding tussen wetenschap en geloof, het wezen van het christendom en de overgang van middeleeuwen naar moderniteit zijn me altijd blijven intrigeren. Ironisch genoeg heeft mijn studie van de filosofiegeschiedenis en mijn liefde voor Nietzsche me naar een radicaal andere opvatting over het christendom gevoerd. René Girard beschrijft hoe zijn studenten – net als Sven – geloven dat het christendom zomaar een religie en de zoveelste mythe is, maar het christendom is volgens Girard in werkelijkheid geen mythe maar de waarheid of beter gezegd de ontmythologisering van alle mythes. Het christendom lijkt alleen maar op alle andere religies omdat het alle andere religies imiteert om die vervolgens te kunnen ontkrachten (maar de oppervlakkige observator ziet het christendom slechts een ‘inauthentieke’ mix van elementen die het christendom zou hebben gejat van andere religies en mythes). Het christendom is, zo zou je kunnen zeggen, niet een zoveelste religie maar het einde van alle religie. Volgens Girard is Nietzsche in feite de eerste denker die iets van het christendom heeft begrepen en de waarheid van het christendom is dan ook beslist niet wat christenen zelf denken wat die waarheid is. De mensen die zichzelf christen noemen hebben eigenlijk het minste recht op de naam ‘christen’ (Nietzsche: ‘Jezus was de laatste christen’). De gelovige christenen of het christendom zoals belichaamd door de kerk is in feite een poging om terug te keren naar de religie en dus een ‘ontkenning van de ontkenning van religie’ en ten diepste antichristelijk: Nietzsche wees er al op dat de uiterlijke (conservatieve) vorm van het christendom – de kerk – tegengesteld is aan de (revolutionaire) kern van het christendom en dat atheïsten veel christelijker zijn dan de gelovige ‘christenen’ (socialistische partijen wijzen daarom ook altijd op het gebrek van christelijke waarden bij precies de christelijke partijen terwijl het atheïstische socialisme wel helemaal de christelijke waarden zou uitdragen). Bij Sven komen de moderne, seculiere waarden uit de lucht vallen, maar in werkelijkheid zijn het de diepste christelijke waarden en is de moderne, seculiere samenleving simpelweg de ontvouwing van de kern van het christendom. Dat verklaart ook waarom die moderne, seculiere samenleving precies en slechts in de christelijke wereld is ontstaan, hetgeen ook de cultuurbotsing met de islam verklaart (voor zover de islam de christelijke kern mist waarover ik nog zal spreken).

Christendom als blasfemie: de vermoorde en vervloekte God

De kern van het christendom is uiteraard de kruisiging van Jezus maar dat is precies die ‘dood van God’ waarmee Nietzsche zo beroemd is geworden en die alom wordt opgevat als verwijzend naar de moderne, seculiere wereld. Het concept van ‘de dood van God’ heeft Nietzsche niet zelf bedacht: reeds de filosoof Hegel, de dichter Heine en uiteindelijk de stichter van de moderne kerk, Luther, hebben er (uitvoerig) over geschreven. Het christendom is niet zomaar het einde van religie, maar zelfs de ultieme godslastering en belediging van elke godsdienst: die kruisiging en daarmee onze moord op God wordt ook in de Bijbel al beschreven als voor de Grieken een dwaasheid (iets absurds) en voor de joden een ‘skandalon’ hetgeen ‘obstakel’ of ‘steen des aanstoots’ betekent. Girard ontwikkelt een hele theorie op basis van de betekenis van skandalon als ‘obstakel’ maar hier hou ik het even bij de toegankelijkere betekenis van ‘steen des aanstoots’. Het is immers niet alleen een ongerijmdheid om een god (bij de Grieken in wezen gedefinieerd als een onsterfelijk wezen) te vermoorden maar voor de gelovige de bij uitstek godslasterlijke voorstelling. Het is een beetje als de Mohammed-cartoons maar dan nog veel erger: hier wordt God zelf voorgesteld als een zwak en wanhopig hoopje mens dat vreselijk wordt afgeranseld, vernederd en op pijnlijke wijze vermoord. Het centrale verhaal van het Nieuwe Testament is aldus een beetje als Gerard Reve’s voorstelling van God als ezel die anaal wordt gepenetreerd en als Marquis de Sade’s non die masturbeert door een kruisbeeld in haar vagina te duwen. Het Bijbelverhaal is alleen nog godslasterlijker doordat God niet alleen wordt vernederd maar ook wordt gemarteld en vermoord. Bovendien gold het ophangen van een mens (lijk) als de ultieme vervloeking van dat mens (om welke reden de maffia en radicale moslims graag hun slachtoffers ophangen om zo zelfs het lijk nog te vernederen). Zoals Paulus schrijft: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.” (Galaten 3:10,13). God wordt aldus letterlijk vervloekt!

Christendom als omkering aller waarden

Er is een opvallende parallel tussen de werkwijze van de ‘christenen’ die het Nieuwe Testament hebben geschreven en hoe Nietzsche opereerde: het berust op een soort dialectiek waarbij men de tegenstander imiteert om hem vervolgens te vloeren door middel van een absurde (en godslasterlijke) twist die alles op z’n kop zet. Zo verwijst het Bijbelverhaal van de kruisiging van Jezus uiteraard naar de vele mythen waarin een persoon wordt geofferd om een conflict te beëindigen. Omdat dat offer dan zo vrede brengt is het gebruikelijk dat die geofferde persoon na zijn dood een goddelijke status krijgt. Jezus lijkt het zoveelste geval in deze reeks te zijn. Maar de auteurs van de Bijbel geven het oeroude verhaal een absurde twist: ze verklappen ons al bij voorbaat dat de geofferde persoon goddelijk en zonder zonden is. Maar dat zet het hele verhaal op z’n kop: hier wordt een onschuldige – ja, God zelf – vermoord. Het oeroude religieuze ritueel wordt ontmaskerd als een misdaad. En daarmee wordt ook die lange reeks offers beëindigd: Jezus zal de laatste mens zijn die wordt geofferd om een conflict te beëindigen. De mythe is ten einde gebracht. En Jezus blijkt dan ook geen vrede maar ‘het zwaard’ te komen brengen. Ook bv. de menswording van God in de vorm van de Bijbelse voorstelling van Jezus is een opvallende omkering van de traditionele religie die juist leert dat de goden ons uitlachen en wij moeten proberen op te stijgen naar God (hetgeen alleen de getrainde wijze af en toe even lukt). Tegelijkertijd is die menswording (de ‘afdaling’) in combinatie met de moord – in de interpretatie van Hegel – het definitieve einde van elke transcendente God: God leeft voort als immanente Geest zoals belichaamd door de (christelijke) gemeenschap (de Idee wordt in de vorm van de mens van zichzelf bewust). Nietzsche schampert vrolijk over die zo ijl en ‘geestelijk’ geworden christelijke God. Wat doet God er nog toe als hij zo ijl, zo zwak, zo louter nog een vaal idee is geworden? De (kruis)dood van God bracht zo vanzelf de seculiere samenleving voort, ook al hanteert die samenleving – in feite meer nog dan de middeleeuwse of gelovige samenleving – nog altijd de christelijke waarden van onder meer respect voor het individu (die niet mag worden geofferd voor een hoger doel in tegenstelling tot de oude Griekse wijsheid dat het geheel groter is dan het deel). De secularisering is niet een ontkenning van het christendom maar veeleer haar verinnerlijking zoals dat ook was bedoeld: de ‘goddelijke’ wetten worden verinnerlijkt hetgeen de (autonome) moraal voortbrengt. Kenmerkend voor religie is het geloof in eenheid en daardoor harmonie en vrede: zoals Kant beschrijft is God kentheoretisch een ‘regulatief principe’ die als zodanig wetenschap überhaupt mogelijk maakt. De rede voert ons namelijk onvermijdelijk naar het idee van een totaliteit (of grond van alles) dat het mogelijk maakt de werkelijkheid te reconstrueren (en het postmodernisme is dan een deconstructie en fragmentering). Maar Jezus gaf ons geen theologie maar een moraal, hetgeen in wezen het omgekeerde en dus fundamenteel antireligieus is: moraal veronderstelt een veelheid in plaats van eenheid en een vrije keuze in plaats van goddelijke beschikking.

Christendom als de vernietiging van alle kerken

In die zin staat wetenschap tegenover het christendom: wetenschap is ten diepste religieus, omdat het gelooft in eenheid (zoals bij de zoektocht naar de ‘theorie van alles’) en de vrijheid ontkent (wetenschap moet de oorzaken van alles geven, zoals Aristoteles al wist) terwijl het christendom het einde van religie is en aldus in veelheid en vrijheid gelooft. Maar de historische strijd tussen kerk en wetenschap betreft iets anders: de kerk is een instituut naar Romeins, heidens model en bij gebrek aan een eigen, christelijke filosofie greep de kerk terug naar Griekse, heidense filosofie. De geschiedenis van het christendom is vooral een continue opstand en revolutie tegen de kerk en eeuwige zoektocht naar het ‘ware’ christendom. De rebellie tegen de kerk was aldus geen rebellie tegen het christendom maar juist een rebellie voor het christendom en tegen het ‘valse’ christendom van de kerk en haar heidense tradities en opvattingen. Zo laat bv. http://www.religiegeschiedenis.nl/rg/docs/AfscheidsredeKoenGoudriaanVU17september2015.pdf mooi zien dat ‘het einde van de middeleeuwen’ en dus het begin van de moderniteit niet zozeer een kwestie was van een afname van het geloof maar van een wantrouwen tegen het specifieke christendom zoals de geestelijkheid die presenteerde: door de opkomst van een opgeleide burgerij geloofde men niet meer alles wat de geestelijken vertelden en begon men te vragen waar dat dan wel in de Bijbel stond als de geestelijke weer eens iets geks beweerde. De kritiek die opkwam betrof aldus niet het christendom als zodanig maar slechts de kerkelijke instituties (welke instituties sowieso geen christelijke grondslag hebben, zodat men kan betogen dat de christelijke revolutie pas is voltooid als alle kerken zijn neergehaald). En zoals bekend leidde Luther op dezelfde wijze een succesvolle opstand tegen de kerk met onder meer haar door aflaten geschapen rijkdom, welke praktijk immers geen grondslag had in de Bijbel. En Luther vertaalde de Bijbel in het Duits zodat iedereen zelf kon gaan ontdekken wat er nu werkelijk in de Bijbel stond (en wat dus het ware christendom is). De ‘bemiddeling’ tussen God en mens door de kerk werd opeens gevoeld als een blokkade om bij het echte christendom te komen: ‘terug naar de Bijbel’ en een individuele gewetensvrijheid was dan ook Luthers devies. In dit gezuiverde christendom werd elke burger zijn eigen priester, resulterend in de moderne waarden als vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en democratie. En daarmee ontstond ook vanzelf Bijbel- en geloofskritiek.

Moderniteit als kerstening van het volk en doorgaande beeldenstorm

De moderniteit wordt zo niet gekenmerkt door een verwijdering van het christendom maar juist een veel innigere binding met het christendom. En dat gold ook voor bv. Galilei’s aanvaring met de paus: Galilei’s bevindingen waren niet in strijd met het christendom, maar slechts met het geocentrisme van de heiden Aristoteles die de kerk als ‘de filosoof’ (in wereldse zaken) had omarmd. Galilei baseerde zijn scienza nuova bovendien op de nieuwe wetenschapsopvatttingen van bv. Cusanus en Leonardo da Vinci die hun voorkeur voor de leek en diens ('socratische') onwetendheid boven (de pretenties van) de geleerde deelden met de protestantse opstand van de lekenburgerij tegen de geestelijkheid: Leonardo verwierp uitdrukkelijk alle boekenwijsheid ten gunste van het 'natuurlijke' verstand en zintuiglijke empirie en Cusanus schreef dat "de wijsheid zich op straat verkondigt". Telkens opnieuw zouden de grote denkers in de moderniteit de traditie en de boekengeleerdheid verwerpen ten gunste van vernieuwing en affiniteit met de massa (zoals bv. Kant in zijn befaamde moraalleer in wezen slechts het gelijk van de morele intuïtie van het volk tegen de moraaltheorieën van de filosofen wilde aantonen en een geheel nieuw Duits idioom voor de filosofie bedacht waarmee ook taalkundig de band met de tradities werden doorgesneden). De meeste grondleggers van de moderne wetenschap waren sowieso uiterst vrome christenen die hooguit met de kerk in botsing kwamen omdat juist de kerk nog (steeds) weinig christelijk was. Uiteraard zijn de verhoudingen en ontwikkelingen complex en in dat verband is er ook wel een slingerbeweging waar te nemen. Zo kwamen in de late middeleeuwen de bedelorden op in reactie op de onchristelijke decadentie van de kerk: tegenover de puissante rijkdom, morele decadentie (pauselijke seksorgieën waren relatief normaal) en de studie van Griekse filosofie in de ivoren toren van het Vaticaan, wilden de bedelorden in navolging van Jezus zich weer onder het volk mengen en deden zij een gelofte van armoede en kuisheid. Met name de extreemste van die bedelorden, de franciscanen die fel in botsing kwamen met de paus over hun protest tegen de rijkdom van de kerk, zou een (nominalistische) filosofie ontwikkelen die in hoge mate de moderne filosofie anticipeerde. Maar zoals de lezing van Goudriaan laat zien, werd de opkomende burgerij in de 15de en 16de eeuw die bedelorden evengoed weer beu. Men keerde echter niet terug naar de kerk maar wilde nu wel eens zelf de Bijbel lezen om zo hun eigen interpretatie van het ‘ware’ christendom te kunnen vormen, hetgeen door de boekdrukkunst ook mogelijk werd. In wezen slaagden de bedelorden zo toch in hun opzet om elke hindernis tussen de christelijke leer en het volk weg te nemen. De moderniteit is zo in wezen vooral de echte kerstening van het volk, de zuivering van alle niet-christelijke elementen uit het leven (waaronder de kerk als instituut!) en het denken (waaronder Aristoteles) en daarmee de ontwikkeling van een echte christelijke samenleving, filosofie en wetenschap. Zoals Nietzsche laat zien gaat die christelijke revolutie nog altijd door: elke eeuw is weer wat christelijker dan de vorige eeuw. En iedereen zal het ook herkennen want hoeveel mensen verklaren niet dat ze wel in iets geloven, dat ze ook de christelijke waarden volledig onderstrepen maar dat ze niets met het instituut kerk hebben?

De noodzakelijke terugkeer van de mythe

Die ontvouwing van de christelijke kern ging aldus niet van de ene op de andere dag: het is een continue worsteling en strijd in de mens en de samenleving die in feite nog steeds bezig is en dus inmiddels al langer dan 2000 jaar duurt. Dat komt doordat de kern van het christendom zo revolutionair en radicaal antireligieus is dat haar ‘waarheid’ nog altijd een te bittere pil is om door te slikken, zelfs voor de atheïsten. Misschien kan de mens simpelweg niet zonder religie of mythe. Nietzsche’s bekende parabel van de waanzinnige die de dood van God verkondigt laat zien hoe intens verwoestend de dood van God is voor de menselijke wereld. Aan de ene kant dwingt de moord op God de mens om bewust zelf zijn wereld te scheppen zonder de ‘nihilistische’ omweg van geloof in God (“Moeten wij niet zelf goden worden om haar [de moord op God] waardig te schijnen?”). In die zin zit Nietzsche in de typisch 19de eeuwse traditie van Feuerbach die de aanbidding van God als een omweg zag voor de aanbidding van de mens waarbij Nietzsche dan wel die mens wilde overwinnen omdat de wil tot macht alles wil overwinnen (in tegenstelling tot de nihilistische christelijke ‘wil tot niets’ waarin de machteloze wil tot macht zijn uitweg zoekt in ressentiment jegens de sterkere). Maar aan de andere kant vergt die herschepping evengoed een nieuwe mythe. Voor Nietzsche kon het dionysische, de oerkracht of oerwil van Schopenhauer waarmee elke cultuur en ordening wordt vernietigd, niet zonder het apollinische waarmee weer een nieuwe ordening wordt opgebouwd waartoe religie of mythe is vereist omdat de werkelijkheid geen ordening kent. In wezen is er geen ‘werkelijkheid’ maar is alles dynamische strijd waarbij het genie de elementen ordent volgens zijn wil: de taak van de filosoof is dan ook niet om de waarheid te ontdekken maar om de waarheid te scheppen. En ja, voor een ‘wetenschappelijk’ denkend persoon is dat een ‘godslasterlijke’ gedachte, omdat hij nog gelooft in de ‘oude’ metafysica dat achter de zintuiglijke, schijnbare wereld een (geheel andere) ‘echte’ werkelijkheid (stabiel en één) schuilgaat die de wetenschapper moet ‘ontdekken’ (onder meer het atomisme deed die oude metafysische gedachte herleven waarbij subjectieve ervaringen als kleur en geur worden gereduceerd tot kleur- en geurloze atomen).

Het verschil tussen het christendom en de islam

Maar uiteindelijk zocht Nietzsche een nieuwe religie, naast zijn zelfgeschapen mythe van ‘de wil tot macht’, waaraan hij de Griekse god Dionysios koppelde: zijn laatste boek ‘Ecce Homo’ ondertekent hij met ‘Dionysios vs. de Gekruisigde’. In tegenstelling tot het nihilistische en decadente christendom moest dat een ‘ja-zeggende’, mannelijke religie zijn die het leven en de wil tot macht bevestigt. Nietzsche achtte de islam zo’n wereldse, mannelijke religie. Maar in veel interpretaties zou ook het jodendom zo’n wereldse religie zijn; Nietzsche verachtte weliswaar het priesterlijke jodendom dat het christendom voortbracht, hetgeen de inmiddels befaamde ‘joods-christelijke’ cultuur is (waarin volgens Nietzsche de christen slechts de jood in het kwadraat is), maar was positief over het jodendom van het Oude Testament en over de Joden in de diaspora (ik merk op dat Schopenhauer het joden- en christendom tegenover elkaar plaatste als optimistisch en realistisch vs pessimistisch en idealistisch). In wezen is de islam bovenal religie in zijn meest zuivere vorm (en in de meest verlichte vorm in de zin dat het alle bijgeloof en andere tierelantijnen heeft geëlimineerd) en als zodanig een contrarevolutie ten opzichte van het (romantische) christendom en staat de islam dichter bij het jodendom (zie verder http://gebandvanjoop.blogspot.nl/2015/04/het-verschil-tussen-islam-en-christendom.html). Nietzsche betreurde slechts als grootste fout van de islam dat de moslims het nihilistische geloof in het hiernamaals hebben overgenomen van de christenen. Hoe dan ook, de islam lijkt beter aan te sluiten bij de heidense religies, hetgeen kan verklaren waarom de moslimgeleerden snel grote successen boekten in hun verzoeningspogingen tussen de heidense filosofie en de islam en daarin een groot voorbeeld werden voor de christelijke geleerden (het probleem van de ‘dubbele’ waarheid toen men met name Aristoteles ontdekte kan men het grootste intellectuele probleem van de middeleeuwen noemen). Het christendom bleek echter veel moeilijker te verzoenen met de heidense filosofie, welk falen wellicht ons succes werd: het dwong ons om afstand te nemen van de klassieke erfenis en nieuwe paden in te slaan. Met name de mystieke en daarmee platoons geïnspireerde kant (of kern) van het christendom bleek vruchtbare ideeën te geven die de moderniteit voorbereidden (de opkomst van de neoplatoons of neopythagorees geïnspireerde christelijke mystiek in de late middeleeuwen in combinatie met de Aristotelische wetenschappelijkheid zou in hoge mate de moderniteit voortbrengen). In de moslimwereld stond de geestelijkheid met name vijandig tegenover de mystieke richtingen waardoor de moslims wel succesvol de heidense wetenschap integreerden en verfijnden, maar deze uiteindelijk niet verder brachten omdat er geen sprake was van een revolutie zoals die wel in de christelijke wereld plaatsvond.

Renaissance: “maak alles nieuw”

Ik ben me ervan bewust dat bovenstaand verhaal wat gechargeerd is. Ik wilde dan ook vooral de andere kant laten zien van het meer populaire verhaal dat Sven vertelt. Uiteraard zit er in zijn verhaal ook wel waarheid. De gedachte dat de middeleeuwen weinig interessants biedt en dat de moderne filosofie ontstond door als het ware voorbij die duistere middeleeuwen terug te grijpen naar de klassieke oudheid, is een gedachte die de nieuwe filosofen in de 16de eeuw, zoals Machiavelli, Bacon en Descartes, zelf propageerden. Wat opvalt bij die nieuwe filosofie is misschien niet eens zozeer de herontdekking van Plato als wel de herontdekking van de hellenistische scholen van het stoïcisme, epicurisme en scepticisme die op hun beurt voorbij Plato en Aristoteles met hun geloof in de Idee als het ware zijn, teruggrepen naar de meer materialistische pre-socratische filosofen. Op die manier kon in de nieuwe tijd een wetenschappelijk succesvol (vooral ook mechanistisch) materialisme (en scepticisme) ingang vinden, zoals bij Hobbes. Omgekeerd was tijdens de keizertijd en het begin van het christendom een weerzin ontstaan tegen die sterk materialistische hellenistische filosofieën waardoor met name de antimaterialistische Plato en diens leerling Aristoteles serieus werden bestudeerd en bewaard (daarom kennen we veel meer werken van Plato en Aristoteles dan van de latere Griekse filosofen). In die keizertijd was het verbond tussen religie en filosofie sterk (zie http://gebandvanjoop.blogspot.nl/2015/04/het-verschil-tussen-islam-en-christendom.html). Nietzsche merkt op dat Plato in onze tijd een godsdienstwaanzinnige zou zijn geweest; het platonisme (van Plotinus e.d.; niet van Plato zelf) was gedurende de hele middeleeuwen in wezen de dominante filosofie. Zelfs toen de werken van Aristoteles werden ontdekt en Aristoteles dé filosoof werd, bleef dat geïnterpreteerd binnen een neoplatonisme waarbij Aristoteles gold als een introductie tot Plato. Maar omdat Aristoteles werd geacht de filosofie voor het wereldse en Plato de filosofie voor het metafysische te leveren, ontstond met de focus op Aristoteles ook een grotere focus op het wereldse, resulterend in de kleine Renaissance in de late middeleeuwen. Evengoed is de nieuwe filosofie ook in hoge mate de herontdekking van Plato en niet minder religieus dan die van de middeleeuwen: de term ‘Renaissance’ betekent ook niet ‘herontdekking’ (van oude, heidense teksten) maar ‘hergeboorte’ hetgeen een onmiskenbare religieuze betekenis heeft. Het verwijst naar Jezus’ woorden “ik maak alles nieuw”. Kenmerkend voor de nieuwe filosofie is dan ook bovenal de typisch christelijke maar daarmee ook moderne want progressieve gedachte dat wat nieuw is beter is (want verder ontwikkeld) dan wat oud is: voorheen gold een autoriteit van de voorouder en het oude (in de middeleeuwen werden regelmatig werken gemaakt met een valse ‘oude’ datering om het zo meer autoriteit te geven) maar de nieuwe filosofen wilden juist het verleden van zich afschudden en hun werk als geheel nieuw presenteren. Waar religie een circulaire tijd leert waardoor alles eeuwig terugkeert zoals de seizoenen dat doen (en dat Nietzsche nieuw leven in wilde blazen), leert het christendom een begin (de schepping) en een einde der tijden waartussen een lineaire progressie plaatsvindt zoals die evident tot uitdrukking komt in de technologische kennis (de christelijke gerichtheid op de wil gaf prioriteit op praktische nut en dus technologie waarbij de joods-christelijke ontgoddelijking van de natuur ook experimenten mogelijk maakte ).

De nieuwe tijd

Zoals ik al aangaf had het christendom geen eigen filosofie om welke reden de (middeleeuwse) kerk teruggreep naar heidense filosofen als Aristoteles. Het grote middeleeuwse project betrof de verzoening van religie en heidense filosofie. De nieuwe tijd wordt daarentegen gekenmerkt door het project om een (schijnbaar) geheel nieuwe, christelijke filosofie te ontwikkelen die opnieuw een verzoening tot stand moest brengen maar ditmaal tussen de nieuwe wetenschappelijke successen en het christendom en meer in het bijzonder die tussen (wetenschappelijke) causaliteit en (morele) vrijheid. Dat wetenschappelijke succes was echter slechts mogelijk door het christendom. Om het grote verschil tussen de antieke filosofie en de christelijke filosofie tot twee woorden te reduceren: de heidense oudheid geloofde in de ‘rede’ (logos) als bron of synoniem van wat is, waardoor de zintuiglijke wereld slechts een schaduwbeeld was die niet echt ‘is’ of gekend kan worden en waardoor alles wat is ‘logisch’ kan worden afgeleid, terwijl het christendom in de ‘wil’ geloofde als bron of synoniem van wat is, waardoor de zintuiglijke wereld als goddelijke wilsakt (schepping) echt is (en dus de studie waard is) maar niet goddelijk en ook niet logisch kan worden afgeleid zodat empirie en experiment ons de weg moet leiden om de natuur haar geheimen te ontfutselen. Er is aldus beslist geen spanning tussen christendom en moderne wetenschap.

Conclusie

Het christendom past dus niet beter bij de moderne samenleving omdat het de strijd tegen de wetenschap heeft verloren: de moderne wetenschap is het resultaat van een wetenschappelijke revolutie die het christendom zelf voortbracht. In zekere zin is wetenschap nog sterk religieus en het christendom juist het einde van religie. Binnen de monotheïstische familie kan het christendom de romantische tak en de islam de verlichte tak worden genoemd; als zodanig botsen zij, met name over de kruisdood en diens (kolossale) betekenis over de waarde van het individu, vergeving, de scheiding tussen kerk en staat en de secularisering als gevolg van de (vanwege de dood van de transcendente God) verinnerlijking van de wet in de vorm van moraal.

4 opmerkingen:

  1. (1)

    Beste Alexander,

    Ik had een iets andere aanval op mijn stelling verwacht dan een betoog in lijn met de ideeën van een Franse katholieke filosoof, Rene Girard. Zijn late bekering tot het katholicisme is een typisch romantische kwaal, waar meer Franse intellectuelen en ook veel Duits Idealisten aan mank zijn gegaan. Een onbewust streven naar de ‘objectiviteit’ van de katholieke leer vanwege haar Romeinse structuur en strakke scholastische karakter (Griekse filosofie) als tegenwicht voor hun eigen subjectieve literaire, mythologische (en vaak biologisch) gefundeerde ideeën. Bij Girard is er echter een bewuste overgang van het één naar het ander, omdat hij zelf al spreekt van ‘de romantische leugen en de romaneske waarheid’.

    De fout die Girard maakt is dat het offer van Christus door hem als uniek wordt gezien, maar het heeft geen enkel element wat niet in andere religies terug te vinden is. De christelijke verlossingsmythe is een slecht gekopieerd verzinsel van Paulus dat in het christendom de rol van het vrouwelijk goddelijke heeft geëlimineerd, wat deze religie ook nog eens vrouwonvriendelijk heeft gemaakt. Waar bij de dood van de god Osiris zijn vrouw Isis zorgt voor zijn wederopstanding en waar Tammuz door zijn vrouw Ishtar uit de onderwereld wordt gehaald, Shiva tot leven wordt gewekt door Kali/Durga (via seksuele vereniging – net als bij Isis/Osiris) wordt in het christendom Jezus niet door de vrouwelijke godheid gecomplementeerd, maar wekt hij zichzelf tot leven en is daarbij op een vreemde manier tegelijk God (gelijk aan zijn Vader) en mens wat mythologisch gezien complete onzin is. Het christendom is een ongerijmde constructie die bestaat bij de gratie van de ‘wijsheid der dwazen’.

    De kruisiging was overigens een heel normale straf in het Romeinse rijk en niet specifiek een geweldige vernedering of extra godslasterlijk. Het godslasterlijke aspect is meer gelegen in de menswording van God, omdat voor de meeste mensen in die tijd er wel goden of halfgoden naar de aarde konden afdalen, maar nooit het opperwezen zelf (dat als fundamenteel onkenbaar werd gezien). In die zin is het christendom wel een brutaliteit, vooral ten opzichte van het jodendom. De Grieken vonden het gewoon een raar idee. Ik zie hier niets revolutionairs in en ken het zeker geen meerwaarde toe ten opzichte van andere religies. Feitelijk zoekt Girard voor zichzelf een excuus om katholiek te kunnen zijn. Het hele verhaal over het ware christendom is een interne aangelegenheid van deze religie (zoals in elke andere religie) en draagt eveneens geen objectieve waarheid in zich die de latere moderne samenleving kan verklaren. Het idee van Jezus als anti-institutioneel spiritueel leider is ook een algemeen verschijnsel, want iedere grote filosoof of mysticus komt automatisch in strijd met de gevestigde orde en is in die zin ‘anti-religieus’(eerder anti-dogmatisch). Nietzsche zocht naar de anarchistische Jezus die niet een zwakke God was aan het kruis, maar een overwinnaar in de vrije moraal, maar uiteindelijk overschreeuwde Nietzsche hierin zijn eigen onzekerheden. De übermensch is wat Nietzsche had willen zijn, maar niet kon zijn. (Lees Henk van Gelder hierover, een ex-katholiek en ex-Nietzsche aanhanger in ‘Mijn herwaardering van waarden’)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. (2)

    Ik denk dat je in je artikel onterecht twee dingen tegenover elkaar stelt: de parallel tussen wetenschap en religie (zoeken beiden de universele zijnsgrond, eenheid achter de verschijnselen) en de christelijke religie als ‘individuele moraal en gewetensvrijheid’ die in jouw visie heeft gezorgd voor de voorwaarden voor wetenschappelijk onderzoek (omdat we hiermee los kwamen van het Aristotelische denken als middeleeuws dogma). Ik kan daar niet in meegaan, omdat ten eerste de individuele christelijke moraal een laat verschijnsel is in de kerk dat pas begon met het protestantisme (de dominante katholieke kerk was permanent een collectief gebeuren van bovenaf gestuurd) en het protestantisme zelf een product is van de renaissance (de reformatoren zijn allen kinderen van de ‘wedergeboorte’ waarbij de mens centraal kwam te staan), wat weer de Griekse filosofie als grondslag heeft en niet het christelijk geloof als zodanig. Het was specifiek de ondergang van het Byzantijnse rijk dat geleerden deed vluchten naar Europa en zo de Griekse filosofie hier opnieuw een impuls gaf (na de neoplatonische invloed in eerste eeuwen en later de invloed van de filosofie vanuit het Arabisch Spanje). Het individualisme dat zorgde voor onafhankelijke filosofie en wetenschap kwam vanuit de rijke burgers (Italiaanse bankiers) die het zich konden veroorloven om onafhankelijk van Rome er hun eigen ideeën op na te houden en geleerden op hun kosten onderzoekingen te laten doen die niet van kerkelijke goedkeuring afhankelijk waren.

    De onafhankelijke filosofie en wetenschap bestonden reeds voor het christendom (600 v Chr. Pythagoras) en zij had dus geen christelijke voorwaarde nodig om zich te ontwikkelen. In tegendeel, de christelijke religie (en de islam) hebben haar gebruikt, maar ook tegengehouden en gefrustreerd. Het is dankzij de wetenschappelijke methode zelf (intrinsiek) dat geloofswaarheden onder druk kwamen te staan en uiteindelijk voor een aanzienlijk deel kwamen te vervallen. De katholieke kerk reed eeuwenlang op een paard (filosofie/ wetenschap) dat uiteindelijk vleugels kreeg en de berijder (de gelovige) van zich afwierp. Wat Luther deed was in zijn ogen een hervorming van de christelijke leer, maar de voorwaarde voor zijn emancipatie van de gewone gelovigen was het nieuwe mensbeeld dat stoelde op het herontdekte Griekse denken en het was slechts een kwestie van tijd voordat mensen niet alleen zelf de bijbel zouden gaan lezen en anders interpreteren, maar haar teksten ook kritisch zouden gaan lezen, betwijfelen en tenslotte verwerpen. Openbaringsgeloof verliest het op termijn altijd van empirische wetenschap, omdat geloof dat is vastgelegd (het boek) zich niet kan ontwikkelen op progressieve wijze. Het kan enkel zo nu en dan worden herzien in lezing en contextbepaling, maar het boek zelf kan niet meer gewijzigd worden. (Wel uiteengetrokken tot afzonderlijke boeken van verschillende auteurs, allen met hun eigen motivaties voor bewerking van oudere teksten en mythologische verhalen.)

    BeantwoordenVerwijderen
  3. (3)

    Waar openbaringsgeloof zich onbewust aan vasthoudt is de archetypische waarheid als spirituele potentie in de mens, maar die komt in de moderne tijd steeds meer in strijd met de natuurwetenschap, omdat de spirituele inhouden van de menselijke geest (gesymboliseerd door de Bijbelverhalen) niet als autonoom worden gezien, maar afhankelijk van de letterlijke waarheid van een boek vol ‘moralistische vertelsels ter lering van een simpel volk’ (Spinoza). Ik ben ervan overtuigd dat mensen in de beleving van hun openbaringsgeloof (jodendom, christendom, islam) iets ervaren van spiritualiteit of bovennatuurlijkheid, maar de geloofswaarheden die ze gebruiken om hun ervaringen te verklaren werken eerder remmend dan bevrijdend in dit proces. Jung zei dat alle religies ‘therapeutische symboolsystemen’ zijn en hij bedoelde daarmee niet geloof te devalueren, maar eerder om het therapeutische proces van de individuele mens hoger te schatten en de menselijke mogelijkheden op het geestelijke vlak juist meer te waarderen, maar niet langer onder de vlag van overleefde en vaak al ontmythologiseerde geloofswaarheden.

    Er is ook wel betoogd door verschillende denkers dat de christelijke heilsverwachting zou hebben geleid tot het verlichtingsdenken en de Franse revolutie, maar bij nadere beschouwing is dat niet waar het om gaat. Iedere tijd en cultuur heeft op de één of andere wijze een heilsverwachting gehad (het duizendjarig rijk van Zarathoestra), de Messias van de joden, de twaalfde Imam, de wederkomst van Christus, maar de verwachting zelf leidt tot niets. Het is de manier waarop aan die verwachtingen invulling wordt gegeven die bepaalt waar een cultuur naartoe gaat. In het geval van de moderne Europese beschaving is niet de wortel van belang, maar de vrucht. Wat begon als een 16e eeuwse christelijke mystieke heilsverwachting in het Duitse Swabenland leidde uiteindelijk tot Hegeliaans Idealisme en wat daar allemaal uit voortkwam, maar de vraag is hier: waarom werd het christelijke element losgelaten? Niet omdat het christendom zich ging verinnerlijken, maar omdat de verinnerlijking van de mens hem deed beseffen dat hij geen uiterlijk heil (God, kerk, Jezus) meer nodig had voor zijn levensgeluk. Een verinnerlijking die weer afhankelijk was van een uiterlijke losmaking van het instituut kerk, maar ook van allerlei onzekerheden in de levensomstandigheden van de mens, want door de wetenschap werden steeds meer aspecten van het leven onder de menselijke controle gebracht en was een goede oogt niet langer van gebed afhankelijk.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. (4)

    De zogenaamde emancipatie door het protestantse christendom met haar van kerkelijke machtsstructuren losgemaakte moraal, was door en door fatalistisch (erfzonde, determinatieleer, ‘uitverkoren’ zijn van een zeer beperkte groep) en had nooit kunnen leiden tot zelfstandig nadenken en het moderne levensgeluk. Als we twee belangrijke laat-rennaissance-figuren tegenover elkaar zetten, Luther en Erasmus, dan zien we dat de eerste de Rede ‘de hoer van de duivel’ noemde en de tweede plagend sprak over de ‘Goddelijke Socrates’ als patroonheilige van de filosofie en de zelfstandige rede. Erasmus liet er ondanks zijn christelijke-mystieke overtuiging geen twijfel over bestaan waar we in de moderne tijd het heil van moesten verwachten. Niet van de bijbel, maar van de Griekse filosofen. Het is daarom ook in onze tijd een duidelijk teken dat de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb voor de integratie van de islam in het westen sprak van de toevoeging van een beetje Erasmus aan de islamitische geloofsinhoud om haar te humaniseren en te helpen verlichten/emanciperen en niet de toevoeging van Luther.

    Sven Snijer

    BeantwoordenVerwijderen