vrijdag 27 maart 2015

De moraal in de onderwereld: de boef als moderne held

Ik weet niet of het zin heeft om met deze blog door te gaan (de website trekt geloof ik elke dag hooguit een paar Amerikaanse bots aan) en Joop heeft momenteel alleen maar opiniestukken die te dom zijn om er serieus op te willen reageren (zoals dat de fraudegevallen bij de VVD zouden bewijzen dat het liberalisme heeft gefaald), maar het nieuws rondom Holleeder (alsmede de films van Eastwood) inspireerde me nog tot de volgende beschouwing omtrent de veranderende moraal.


De antieke held

Biologisch gezien is de man – anders dan de vrouw en het kind – waardeloos: één man produceert genoeg zaad om alle vrouwen te kunnen bevruchten en bij de meeste dieren is er dan ook een strijd op leven en dood tussen de mannen om wie als enige met de vrouwen mag paren en zo zijn genen kan doorgeven. In een samenleving die aanvallen van buiten moet afslaan is het echter verstandiger om niet elkaar af te slachten maar om de vijand van buiten af te slachten. In zo’n oorlogssituatie ontstaat altijd een cultureel centrale rol voor de held, zoals we die ook in veel Griekse en andere mythen zien. In de antieke maatschappij was (mannelijke) politiek vooral buitenlandse politiek: om te overleven moest men veroveren en aanvallen afslaan en waar vrouwen de maatschappij intern verzorgden hadden mannen de taak de stam of volk als geheel te beschermen tegen de buitenwereld. Krijgers en soldaten stonden daarom in hoog aanzien en vormden de aristocratie van de samenleving. 

Zo’n samenleving kent geen gelijkwaardigheid en gevangengenomen vijandelijke soldaten betalen met hun vrijheid voor het behoud van hun leven: zij worden slaven. De ultieme deugd in de antieke maatschappij was dan ook moed. Aristoteles contrasteert zelfs de moed van de burger met de lafheid van de slaaf, nu de burger handelt en de slaaf ondergaat. In feite was het antieke doel om zelf god te worden: deugd was synoniem met excellentie en succes. Geluk was nog geen subjectief gevoel maar een objectief ‘gelukt’ zijn. Het ging erom de beste te zijn en om maximale roem en macht te verwerven (en Plato wilde de jonge elite vooral leren om eerst zichzelf te leren besturen – naar de spreuk ‘ken uzelf’- alvorens ze goede bestuurders van het volk kunnen worden, hetgeen Aristoteles in wederkerigheid zocht: de burger kan zowel bevelen als gehoorzamen). Wat ons verrast is dat de Griekse held vaak heel egoïstisch is: hij streeft naar succes en macht voor zichzelf, hetgeen vaak ten koste van anderen gaat. Uiteraard moest hij wel ook zijn eigen leven in de waagschaal zetten om moed te tonen en succes, roem en macht te kunnen verwerven. Zo’n competitieve samenleving genereerde ook de Olympische Spelen, waarbij alleen de winnaar eeuwige roem kreeg en letterlijk werd vereeuwigd in het standbeeld, hetgeen bij de Romeinen zou ontaarden in een letterlijk gevecht op leven en dood in de arena.

De middeleeuwse ridder

In de middeleeuwen hebben de christenen de klassieke antieke deugden wat aangepast aan de christelijke leer waardoor deugden als trouw, genade, nederigheid, behulpzaamheid en liefde even belangrijk worden als moed. De ridder is de aristocratische militair die deze christelijke deugden belichaamt. Een wezenlijk verschil met de antieke held is dat de ridder zich uitdrukkelijk dienstbaar opstelt en bereid is zijn eigen leven te geven voor God, zijn koning of de eer van een vrouw. Eer en macht zijn nog steeds belangrijk, maar de ridder leeft niet voor zichzelf: hij leeft voor de glorie van God en de bescherming van de kwetsbaren zoals vrouwen en armen. De ridder is de ultieme ‘gentleman’ (zodat in de moderne tijd ridderromannetjes de vrouwen ‘romantiseerden’).

De moderne anti-held

Zowel de antieke held als de ridder zijn pre-modern, nu zij op een deugdenethiek zijn gebaseerd: de moderne tijd zou de deugdenethiek verruilen voor een moraal die leert wat wel en wat niet mag en de klassenmaatschappij verruilen voor de Staat – “die koudste van alle monsters” (Nietzsche) – die iedereen als gelijken behandelt onder de objectieve wet. Indien de dreiging van oorlog is afgewend, dan ontstaat er zelfs een tegengestelde ethiek en rechtssysteem: omdat dan de dreiging slechts nog van binnenuit komt, verbiedt men dan bv. moord en roof in plaats van dat men de grootste moordenaar en rover als held vereert. Alle mensen worden dan als waardevol opgevat en zelfs gelijkwaardig: de moord op een man is dan een even grote misdaad als de moord op een vrouw of kind. Het recht verbiedt discriminatie en wordt onpersoonlijk. Uiteindelijk krijg je volgens Nietzsche (in zijn Jenseits von Gut und Böse, 201) een utilitaristische rechtssysteem waarbij zelfs straffen worden afgeschaft (omdat straffen het lijden in de wereld doen toenemen) en men inzet op preventie van misdaad en zelfs van het mogelijk kwetsen van de ander (waartoe de overheid probeert de burger geheel te doen conformeren naar het sociaal wenselijke door bv. hem 24 uur per dag te bespioneren en van iedereen het DNA af te nemen). De persoonlijke, hartstochtelijke ethiek wordt zo verruild voor een abstracte, koude moraal en een staat die zorg draagt voor de zwakkeren en alles tot in details ordent en regelt. Niet voor niets geldt Don Quixote als de eerste moderne roman, niet alleen qua stijl (realistisch, metanarratief) en in het verlengde daarvan het spel tussen waan/fantasie en realiteit maar ook omdat het een bewuste satire is op de middeleeuwse ridderroman. Don Quixote is een ultiem tragikomisch figuur omdat zijn ridderlijke deugden en idealisme volledig misplaatst blijken in de moderne wereld waarbij wij hem vooral herinneren als de dwaas die tegen windmolens vocht. De typische ‘held’ van de moderne roman is de anti-held: de sukkel zoals jij en ik waarin we ons kunnen herkennen in plaats van in bewondering naar opkijken.

De cowboy

Maar in een nog ongeordende wereld vol lelijkheid en slechtheid belichaamt de ridder de bewaarder van het schone, het sublieme, het waarachtige en het goede. En als zodanig wordt het riddergenre in de moderne tijd opnieuw populair in het jonge, ongeordende Noord-Amerika, het ‘Wilde Westen’: de ridder verruilt hier zijn harnas voor de kleding van de cowboy, maar net als de middeleeuwse ridder doolt hij rond op zijn paard (waarmee nog eens wordt bevestigd dat hij aan geen enkele maatschappelijke mores is gebonden), neemt het op voor de zwakkeren, strijdt tegen slechteriken en is hij bereid zijn leven te geven voor de eer van een vrouw of om de moord op een onschuldige te wreken. In een woestenij zonder wet en waar levens zonder waarde zijn, brengt de held van de western het waardevolle in persoonlijke vorm. Hij is een belichaming van de ultieme vrijheid in een wettenloze maatschappij maar benut die vrijheid om de barbaarsheid te ontstijgen c.q. af te rekenen met barbaren. Wel is de western de seculiere vorm van de ridderroman: de held van de western vecht niet voor God (of koning) maar voor het goede überhaupt en misschien heeft hij wel eens vleselijke gemeenschap met de vrouw die van hem houdt (maar met wie hij – net als de middeleeuwse ridder – niet getrouwd is). De Amerikaanse filmindustrie zou altijd geobsedeerd blijven door de eenzame held die buiten de wet om afrekent met schurken.

De samoerai en wuxia

Het riddergenre zien we overigens ook in andere culturen: bv. Japan kent het samoerai-genre en China de wuxia. Net als de westerse ridders betreft het hier middeleeuwse, pre-moderne elitekrijgers die een uitzonderlijke beheersing van de vechtkunst koppelen aan erecode en spirituele perfectie: zowel lichaam als geest zijn in opperste discipline en zelfbeheersing gebracht waarmee ook de tegenstander kan worden overwonnen. In de moderne cinematografie hebben deze genres elkaar ook beïnvloed: veel samoerai-films zijn geïnspireerd op Amerikaanse westerns en omgekeerd, etc.

De moraal van de onderklasse en diens codificatie

Maar ook in de onderklasse heeft de traditionele ethiek altijd standgehouden (hetgeen ook de populariteit van de Hollywood-films verklaart): de held is degene die niet naar de politie gaat maar die persoonlijk het onrecht herstelt door wraak te nemen op de bruut die een vrouw of kind heeft bedreigd of vermoord. En als hij niet één maar tien mannen moet vermoorden om één vrouw of kind te redden, dan is hij een nog grotere held. De grootste crimineel van de Staat is zo de grootste held onder het volk en in de gevangenis. Het demasqué van Holleeder van deze week was voor mij dan ook niet zozeer dat hij een opvliegend type is (dat was eigenlijk al lang bekend), maar dat hij in feite geen enkel respect binnen de criminele wereld (meer) blijkt te hebben omdat hij vrouwen en kinderen bedreigt en zelf geen enkele man heeft vermoord. In de criminele wereld geldt de traditionele heldenethiek zelfs in extremo omdat men daar ook bewust buiten de wet opereert en zo zelf het Wilde Westen voor zichzelf heeft herschapen (er is daarom ook niet een wezenlijk verschil tussen de vele misdaadfilms en de westerns). In de criminele wereld is het een erecode om de politie – en daarmee de moderne Staat – er buiten te houden en zelf de eigen zaken op te lossen. Een echte maffiabaas is ook geen bureaucraat die vanachter een bureau opdrachten uitdeelt (dat zou veel te modern en statelijk zijn) maar demonstreert telkens opnieuw zijn mannelijkheid en heldendom door persoonlijk de verrader een kogel door het hoofd te komen schieten. De grootste moordenaars en rovers worden het meest bewonderd en men veracht kinderverkrachters het meest, want een echte man neemt het op tegen een andere man en beschermt vrouwen en kinderen. De crimineel is ook een echte gentleman: hij kleedt zich goed, hij is charmant en is een womanizer. Dit verklaart temeer de heldenstatus of in ieder geval de aantrekkingskracht van een ‘topcrimineel’ als Holleeder in zelfs de ‘fatsoenlijke’ media als College Tour, naast het feit dat de moderne Staat nog niet in onze genen zit: op school leren we de beschaving en de rationele wet waarderen, maar hoe kleiner die invloed is hoe meer we ‘terugvallen’ in een primitieve ‘tand-om-tand’-moraal en hartstochtelijke heldenethiek waarin topcriminelen onze laatste helden zijn geworden naar wie we heimelijk op zien omdat zij noch de macht van de Staat noch de macht van de onderwereld vrezen en als gladiatoren strijden om de hoogste prijs. Niet alleen maakt dit de bestrijding van misdaad erg moeilijk, want veel criminele jeugd ervaart de gevangenis niet als een schande en een plek van boetedoening waardoor men zich weer met de samenleving verzoent maar als een verlangd bewijs van het eigen heldendom, maar de hedendaagse populistische politiek vervangt ook steeds meer de beschaafde, rationele wet door ‘de wetten van de jungle’ door bv. onder druk van het volk dat steeds luider klaagt over de rechtspraak c.q. rechtsstaat zedendelinquenten steeds zwaarder te straffen of zelfs hun mensenrechten te ontnemen terwijl men met topcriminelen herendeals sluit. Volgens Marx is de heersende opinie de opinie van de heersende klasse, maar zoals een gevangenispsychiater als Dalrymple uitvoerig heeft laten zien is er in onze tijd vooral de omgekeerde ontwikkeling te zien: de moraal van de onderklasse wordt steeds meer de moraal van de bovenklasse, welke moraal aldus steeds meer wordt gecodificeerd. Wellicht moest de kilheid van de moderne Staat en zijn onpersoonlijke wet die iedereen gelijk maakt wel haar tegendeel in de vorm van de oude persoonlijke, hartstochtelijke en hiërarchische heldenethiek opwekken?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten