Linkse mensen roepen altijd dat er geen
wezenlijke verschillen bestaan tussen de religies – in de kern van de zaak
zouden ze alle de wederkerigheid van de Gulden Regel (‘doe de ander niet wat je
niet wilt dat de ander bij jou doet’) leren – en dat niet religies maar mensen
doden waarbij religie dan altijd slechts als moreel-juridische legitimatie
wordt gebruikt voor een in wezen werelds-politiek motief om de ander te doden,
te onderwerpen of te verdrijven. Ook Han van der Horst sluit zich bij dit
linkse koor aan: http://www.joop.nl/opinies/detail/artikel/31742_islam_christendom_en_geweld/
Nu is het beslist waar dat religie vaak
als legitimatie wordt gebruikt om bv. land te veroveren: zoals socioloog Gunnar
Heinsohn betoogt is oorlog, verovering en terrorisme vaak het gevolg van een
overschot aan jonge mannen die geen plaats meer kunnen verwerven in hun
samenleving en dan met een beroep op hun religie op rooftocht gaan om alsnog
met geweld een plekje onder de zon te bemachtigen. De gewelddadigheid van de
hedendaagse islam zou zo niet toevallig samenvallen met een groot overschot aan
jonge mannen in de moslimwereld. Maar ik wil me hier richten op de vraag of
religies en dan meer specifiek het christendom en de islam in wezen hetzelfde
zouden leren, zodat inderdaad alle verschillen in gedrag moeten worden
verklaard door de omstandigheden (zoals jongemannenoverschotten). De mensen die
menen dat alle religies in wezen hetzelfde onderwijzen, lijken te herhalen wat
de middeleeuwse mysticus Ramon Lull al zei: “religio una in rituum variete”:
vanwege de transcendentie van de ene God manifesteert religie zich onvermijdelijk
in eindeloos veel mogelijke Godsvereringen, aangezien de ene God eindeloos veel
verschillende betrekkingen kan hebben met de verschillende volkeren. Ondanks
hun verschillende rituelen zouden de verschillende religies zo toch alle naar
dezelfde God verwijzen. Nu wil ik mij hier niet intensief verdiepen in alle
mogelijke theologische verschillen tussen de islam en het christendom, maar me
op de onmiskenbare kern van een toch wel heel wezenlijke verschil tussen de
islam en het christendom richten. En ja, dat wezenlijke verschil is wel een
direct gevolg van een cruciaal verschil in omstandigheden waarin deze twee
religies zijn ontstaan.
Ik betoog dat er voor de praktijk – zelfs
als we aannemen dat er doctrinair geen wezenlijke verschillen zijn – wel
degelijk een belangrijk verschil is tussen de islam en het christendom en dat
dat verschil (op z’n minst) eenzelfde is als dat tussen de filosofie van Plato
en die van ‘neoplatonist’ Plotinus. Nu zet ik ‘neoplatonisme’ altijd graag tussen
aanhalingstekens, want ik meen dat Plotinus terecht kon menen dat hij niets
nieuws leerde maar slechts Plato’s filosofie uitlegde (zodat ik liever van
simpelweg ‘platonisme’ spreek). Als je Plotinus’ filosofie vergelijkt met die
van Plato, dan kan men immers geen tegenstrijdigheid in leer ontdekken (er zit
in ieder geval minder ruimte tussen dan tussen bv. Leibniz en Wolff). En toch
ziet iedereen al bij de eerste blik een uiterst opvallend verschil tussen Plato
en Plotinus (welk onmiskenbaar verschil waarschijnlijk de toevoeging ‘neo”
heeft voortgebracht): hun filosofie kan wel hetzelfde zijn maar het doel
waarvoor wordt gefilosofeerd is totaal anders! Plato’s filosofie was een door
en door politieke onderneming: zijn filosofie diende goede bestuurders (de
‘filosoof-koningen’) op te leveren, die daartoe eerst zichzelf dienden te leren
besturen (door de rede de leidende rol te geven) voordat ze correct anderen
konden besturen. En ook bv. Aristoteles ontwikkelde nog een uitvoerige
politieke filosofie. Overigens, Plato en Aristoteles meenden evengoed dat een contemplatief leven het hoogste leven - als dat van een god - was, maar omdat de filosoof nu eenmaal in een samenleving leeft (en die ook zelf nodig heeft om te kunnen filosoferen) heeft de filosoof ook tot taak om als wederdienst die samenleving rechtvaardig te ordenen. Maar elke student van de filosofiegeschiedenis moet
opmerken dat met het verdwijnen van de stadstaten door de opkomst van de
wereldrijken (eerst door Aristoteles’ leerling Alexander en daarna door de
Romeinen) de politieke interesse nagenoeg geheel uit de filosofie verdween en
in feite plaats maakte voor een religieus-ethische bestemming van de filosofie. De
filosoof in het Romeinse Rijk voelde zich – totaal anders dan bv. Plato die
zich ook actief met de politiek bemoeide – politiek onmachtig waardoor hij als
het ware in zichzelf keerde: het of tenminste een doel van de filosofie was niet meer het
realiseren van een rechtvaardige samenleving maar nog slechts innerlijke rust
of persoonlijke verlossing. Filosofie werd een ‘therapie voor de ziel’. Zoals bij Plato filosofie
en politiek onontwarbaar door elkaar lopen, zo gaan ten tijde van de Romeinse
keizers – zoals bij Plotinus – filosofie en religie onontwarbaar door elkaar
lopen.
Precies omdat de ‘heidense’ filosofie zo
religieus was geworden (de filosofie zocht niet alleen aansluiting bij
religieuze, veelal vermeende oeroude Egyptische, bronnen maar incorporeerde ook
zelfs religieuze riten en magische praktijken), ontstond er de heftige botsing –
want concurrentie – met de nieuwe religie van het christendom. Maar zowel de
filosofie als het christendom toonden dezelfde reactie op de nieuwe politieke
werkelijkheid waarin het zinloos was geworden om te menen zelf politiek iets te
kunnen bewerkstelligen: men verliet de politieke dimensie en richtte zich
louter op het zielenheil. In het christendom wordt deze wending expliciet
gemaakt doordat in het Nieuwe Testament Jezus verklaart weliswaar koning te
zijn “maar niet van deze wereld” en “geef de keizer wat des keizers is en de
Heer wat des Heren is”. Het is ook deze ‘christelijke’ scheiding van kerk en
staat – na een middeleeuwse verwarring doordat de paus ook met de koningen
concurreerde om de wereldse macht – die in de vroegmoderne tijd zou leiden tot
de vrijheid van meningsuiting en in het verlengde daarvan tot het liberalisme
als dominante politieke ideologie: de Verlichtingsfilosofen als Spinoza en
Locke bepleitten de tolerantie en vrijheid van meningsuiting uitdrukkelijk op
de opvatting dat de Staat en de Kerk twee verschillende functies hebben waarbij
de Staat zich niet moet bemoeien met het zielenheil dus met het geloof dat de zaak van de Kerk is en
ook sowieso onmachtig is om het denken van mensen te veranderen (de Staat heeft
macht over wat je doet maar niet over wat je denkt of gelooft en omgekeerd
dient de Kerk geen macht te hebben over wat je doet).
Maar de situatie van het land en de tijd
waarin Mohammed – de stichter van de islam – leefde was in wezen identiek aan
die van de Griekse stadstaten ten tijde van Plato: er waren slechts lokale
stammen die zichzelf bestuurden en elkaar beconcurreerden en beoorloogden. Iedereen
kon hopen zelf politieke invloed te verwerven en zelfs als Mohammed de
doctrinaire kern van het christendom (of waarschijnlijker: het jodendom) zou
overnemen, dan bevond hij zich in de situatie van Plato en niet van Plotinus:
hij had de gelegenheid politieke macht te verwerven en greep ook die kans. Net
als bij Plato’s filosofie staat Mohammeds religie daarom uitdrukkelijk in het
teken van een werelds, politiek doel: de verwerkelijking van een rechtvaardige samenleving.
Daartoe zou in het geval van Mohammed Allah hem zelf de wetten en geboden zou
hebben gegeven zoals ook Mozes de bekende 10 geboden direct van God had
ontvangen: in feite is de islam niets meer en niets minder dan een extreem
‘farizeïsche’ religie die een duizelingwekkend groot aantal regels, adviezen,
geboden en verboden voor elk detail van het leven voorschrijft. De kern van de
islam is dan ook een uitgebreid rechtssysteem (de sharia) om de gehele
samenleving op ‘rechtvaardige’ wijze te ordenen.
Met die farizeïsche regelzucht staat de
islam veel dichter bij het jodendom dan bij het christendom, omdat het
christendom nu juist precies een afwijzing van de farizeïsche kant van het
jodendom behelsde: het christendom maakte een einde aan alle religieuze uiterlijkheden
– van de rituelen zoals het offeren tot de wetgeving die immers des keizers is
– ten gunste van een ‘platoons’ naar binnen wenden van het geestelijk oog waar men dan de
moraal vindt, zoals bv. bij Kant elk redelijk wezen de moraal in zich op grond
van louter zijn rede onvoorwaardelijk hoort gebieden. Plato vroeg zich al af of
de moraal uit de religie komt of dat de religie uit de moraal komt: zijn de
dingen die de goden van ons willen goed omdat de goden ze willen of willen de
goden de dingen van ons die ze willen omdat die dingen goed zijn? Kant meende
dat alleen het christendom deze vraag juist heeft beantwoord: de moraal is
autonoom en de religie komt voort uit de moraal, zoals alleen het christendom
erkent. Het christendom is niet gericht op het rechtvaardig ordenen van de
samenleving door de geboden en verboden van God na te leven, zoals bij de
islam, maar is gericht op een persoonlijke verlossing door ‘naar de geest in
plaats van het vlees’ te leven. Het enige christelijke gebod is (naasten)liefde
– zelfs voor je vijand – op grond waarvan men kan vergeven in plaats van
vergelden, waarmee alle politiek en de vicieuze geweldscirkel van Satan wordt
doorbroken. Het christendom heeft een mystieke en liefdevolle kern: de gelovige
moet blijven proberen het wereldse te transcenderen (ook al zal hem dat nooit
lukken) door de ‘metafysische’ moraal – dat Koninkrijk van Jezus dat niet van
deze wereld is – in plaats van zijn natuurlijke neigingen te volgen. Zo
beschouwd is God als Jezus naar de wereld gekomen opdat wij de weg omhoog naar
God kunnen vinden. Deze paradox – het christendom brengt God en mens samen (omdat
God van ons houdt) waardoor God (aan het kruis) sterft (de befaamde ‘God is
dood’) en de mens zelf een god moet worden terwijl deze mystiek de gelovige zich
van de politiek doet afkeren – is in de islam omgekeerd: Allah is strikt
transcendent, maar heeft ons tot in detail bevolen hoe te leven met in plaats
van eindeloze, alles overstijgende liefde een op vrijwel elke pagina van de
Koran herhaalde dreiging dat eenieder die Allahs wetten niet opvolgt eeuwig zal
branden in de hel, zodat de moslim zich vooral met politiek moet bezighouden.
Omdat het christendom een mystieke kern
heeft, is het deze kern nooit verloren, ook niet in de middeleeuwen toen de
kerk zich als een wereldse macht c.q. als een ‘gewone’ religie manifesteerde en
zo het eigenlijke christendom ‘verraadde’. Het christendom heeft overigens wel
een doorslaggevende politieke invloed, maar die ontstaat vanuit de gelovige zelf
in plaats vanuit de geboden van een Heilig Schrift: de mystieke kern leert
bovenal een autonomie en oneindige waarde van het individu zodat de hele
moderne, liberaal-individualistische en eventueel zelfs atheïstische
samenleving direct uit het christendom voortkomt. Maar de islam heeft haar
mystieke interpretaties altijd en vooral ook succesvol onderdrukt: haar kern is
ook – net als bij Plato in plaats van Plotinus – sterk politiek gericht. Eerst Saoedi-Arabië
en in onze tijd de Islamitische Staat zijn de meest authentieke opvolgers van Mohammed
die eveneens zijn religie koppelde aan verovering en onderwerping om zo de
sharia en dus daadwerkelijk de ‘rechtvaardige’ samenleving te realiseren zoals
Allah die van de gelovigen eist. Niet alleen blokkeert de islam zo een ‘moderne’,
meer in het bijzonder liberale of seculiere samenleving, maar vanwege de
ineenstorting van het eens zo machtige islamitische Rijk met overheersing door
het ‘ongelovige’ Westen is de islam ten heden dage ook vooral een gefrustreerd
en rancuneus politiek systeem dat zweert bij het neerhalen van de VS (‘de grote
Satan’) en Israël (‘de kleine Satan’) en dat haar ideologische bondgenoten
vindt in de westerse romantici resp. socialisten die immers ook graag van de
moderniteit resp. ‘imperialistische’ macht van de VS en Israël af willen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten