Het einde van de wiskunde: doorbraken in de getaltheorie en het bewijsprobleem
Onderstaande is een tekst die ik in 2013 op filosofie.be heb geplaatst (http://filosofie.be/blog/porphyrios/3544/doorbraken-in-de-getaltheorie-en-het-bewijsprobleem/), maar ik besloot om 'm ook hier te plaatsen in verband met een tweet over de grenzen van de fysica hetgeen mij eraan herinnerde dat we in een bijzondere tijd leven waarin op zo ongeveer alle terreinen het einde is betoogd door iemand: het
einde van de wetenschap (bv. door Horgan), het einde van de geschiedenis
(Hegel, Marx, Fukuyama), het einde van de mens (Foucault), het einde van de filosofie
(Rorty), het einde van het denken (Finkielkraut), het einde van de vooruitgang
(Stent), het einde der natuurkunde (Lindley), het einde van de kunst (Hegel, Seubold),
etc. En toen herinnerde ik me ook onderstaande tekst waarin ik min of meer het einde van de wiskunde betoog (en recentelijk heb ik hier ook uitvoerig het einde van de kunst betoogd), ook al lijkt wiskunde als 'denken wat kan worden gedacht' (wat overigens een typisch moderne opvatting van wiskunde is) - vergelijk trouwens filosofie als 'het denken van het denken' - schier onuitputtelijk. Ikzelf geloof dan ook in al deze 'einde van'-stellingen: niet als een apocalyptisch einde der tijden, maar wel in de zin dat elke ontwikkeling op een gegeven moment is uitgeput dan wel dat de ontwikkelde complexiteit zo groot is geworden dat we de greep erover kwijt raken zodat het systeem in chaos en onvoorspelbaarheid vervalt (men kan hier de chaostheorie invoegen) en gedoemd lijkt in te storten waarna we opnieuw de beschaving moeten opbouwen op basis van veel simpelere en meer natuurlijke regels (men kan hier de ideologie van het anarchisme invoegen). Hiervan lijkt ook sprake in ons economisch-financieel systeem (supercomputers op de beurs kopen en verkopen in nanoseconden en niemand heeft nog controle over het geheel) en de effecten ervan op het klimaat. We hebben onze productiviteit tot haar uiterste eindpunt gebracht - zowel qua denken als qua economische productie - en zo een kantelpunt in ons bestaan op Aarde bereikt.
PS. Op filosofie.be ben ik kort actief geweest en heb daar toen 21 artikelen geplaatst: http://filosofie.be/blog/4144/porphyrios/.
Weinig zaken spreken zo tot de verbeelding als getaltheorie,
omdat haar onderwerpen ons zo vertrouwd zijn en haar problemen ook voor de leek
vaak makkelijk te begrijpen zijn terwijl die veelal oeroude en simpel te
formuleren problemen vaak zeer hardnekkig blijken en nog altijd op een
oplossing wachten.
De moeilijkheid van haar problemen heeft onder meer te maken
met de even elementaire als mysterieuze priemgetallen: elk natuurlijk getal is
zelf een priemgetal of een uniek product van priemgetallen (dat is de
hoofdstelling van de rekenkunde), maar de verdeling van deze ‘eerste’ getallen
is nog altijd ten diepste mysterieus. Reeds de oude Grieken wisten dat priemgetallen
steeds zeldzamer worden naarmate je verder telt, waarbij er willekeurig grote
intervallen zijn te construeren die geen enkele priemgetal meer bevatten, maar
een van de meest elegante bewijzen uit de wiskunde betreft het bewijs dat er
evengoed oneindig veel priemgetallen zijn, zoals opgeschreven door Euclides
omstreeks 300 vC: voorbij elk willekeurig groot natuurlijk getal zijn er
priemgetallen. Priemgetallen komen meestal slechts in het nieuws omdat
supercomputers (netwerken van zeer krachtige computers) hun rekenkracht
demonstreren door een priemgetal te vinden die groter is dan de reeds bekende
priemgetallen (en Euclides’ stelling garandeert ons dat een nog krachtigere
conmputer een nog groter priemgetal zou kunnen vinden). Die enorme rekenkracht
is nodig omdat het vinden van priemgetallen zeer bewerkelijk is (dus een
typische taak voor een computer), al maakt men wel gebruik van wiskundige kennis
van priemgetallen om de zoektocht iets efficiënter te maken, waardoor de
gevonden grootste priemgetallen bijvoorbeeld bijna altijd priemgetallen van een
specifieke vorm zijn: de zogenaamde Mersenne-priemgetallen. Overigens is nog
niet bewezen dat er oneindig veel Mersenne-priemgetallen bestaan (http://en.wikipedia.org/wiki/Mersenne_prime).
Boeiender dan die rekenkracht van supercomputers zijn echter
de vele nog onopgeloste problemen van de getaltheorie (hier is een
indrukwekkende lijst met een groot aantal onopgeloste problemen van de
wiskunde: http://en.wikipedia.org/wiki/Unsolved_problems_in_mathematics).
Maar nadat Wiles in 1995 de befaamde en intrigerende
“Laatste Stelling van Fermat” had bewezen (http://en.wikipedia.org/wiki/Fermat%27s_Last_Theorem),
lijkt niets nog onmogelijk en wordt er ook qua de meest beruchte problemen van
de getaltheorie baanbrekend werk verricht (zelfs reguliere media hebben de
laatste tijd bericht over deze ontwikkelingen waardoor dit artikel is ontstaan). Deze
problemen hebben vaak de vorm van een vermoeden: men vermoedt dat een bepaalde
stelling waar is maar men heeft het vermoeden nog niet kunnen bewijzen. De
uitdaging is aldus om het vermoeden te bewijzen (of om te bewijzen dat de
stelling niet waar is of niet te bewijzen is). Ik noem drie klassieke – ook
voor de leek eenvoudig te begrijpen – vermoedens waarin recentelijk belangrijke
stappen naar een oplossing lijken te zijn gezet.
Het priemtweelingvermoeden:
er zijn oneindig veel priemgetallen die slechts twee eenheden van elkaar
verschillen (bv. 13 en 15 vormen een priemtweeling). Zeer recentelijk is Yitang Zhang erin geslaagd om te
bewijzen dat er oneindig veel priemgetallen zijn die maximaal 70 miljoen
eenheden van elkaar verschillen (http://www.nature.com/news/first-proof-that-infinitely-many-prime-numbers-come-in-pairs-1.12989):
een verschil van 70 miljoen lijkt nog een eind verwijderd van het beoogde
verschil van 2, maar de eerste stap naar het bewijs is gezet!
Het abc-vermoeden:
dit vermoeden is niet zo oud (namelijk van 1985) en wat minder eenvoudig uit te
leggen, maar wordt wel alom beschouwd als een van de diepste en belangrijkste
vermoedens van de wiskunde omdat het een diepe relatie tussen optellen en
vermenigvuldigen zou blootleggen, waarmee het in één klap ook vele andere
onopgeloste problemen zou oplossen of belangrijke stellingen eenvoudig zou bewijzen
(niet in de laatste plaats volgt bv. Fermats Laatste Stelling zeer eenvoudig
uit het abc-vermoeden). Nu beweert Shinichi
Mochizuki (op 31 augustus 2012) dat hij het abc-vermoeden heeft bewezen (zie
hier het eerste deel van het bewijs: http://www.kurims.kyoto-u.ac.jp/~motizuki/Inter-universal%20Teichmuller%20Theory%20I.pdf)
en als dat waar is dan is dat een enorme wiskundige sensatie. Het probleem is
alleen dat Mochizuki een zeer eigenzinnige man is die als een soort
eenmansuniversiteit een geheel nieuwe en uiterst complexe wiskundige theorie
van vele duizenden pagina’s heeft ontwikkeld op basis waarvan hij het
abc-vermoeden heeft bewezen en dat Mochizuki met niemand communiceert en
volledig langs de officiële kanalen van peer-to-peer-reviews en lezingen
opereert. Anders gezegd: niemand begrijpt zijn bewijs, Mochizuki zelf zwijgt in
alle talen en dus weet niemand of het bewijs klopt. Dat is op zich nog niet zo
uitzonderlijk, maar het doorgronden van zijn extreem lang en complex bewijs
kost zelfs de meest briljante wiskundigen jaren van hun leven, dus wie gaat die
klus klaren? En wie draagt hier welke verantwoordelijkheid: is het Mochizuki’s
taak om zijn bewijs uit te leggen aan de wiskundige gemeenschap of is het de
taak van die gemeenschap om Mochizuki’s werk te doorgronden? Van belang hierbij
is wel dat niemand twijfelt over Mochizuki’s genialiteit, zodat iedereen Mochizuki’s
bewering dat hij het abc-vermoeden heeft bewezen beslist serieus neemt: voordat
Mochizuki een geheel eigen wiskundig universum ontwierp en zich daarmee van
iedereen vervreemdde, was de wiskundige gemeenschap diep onder de indruk van
Mochizuki’s briljante en toen nog leesbare papers (een interessant stukje over
het serieuze probleem welke bewijzen je als wiskundige wel en welke je niet
serieus zou moeten nemen is: http://www.scottaaronson.com/blog/?p=304).
Het resultaat van dit alles is misschien wel dat niet het abc-vermoeden maar
Mochizuki in het middelpunt van de belangstelling is gekomen (al weet niemand
of Mochizuki zelf enige weet heeft van de heisa die hij heeft geschapen: de man
lijkt zich alleen maar met zijn eigen wiskundig universum bezig te houden). De
mythevorming rondom Mochikuzi heeft er trouwens zelfs toe geleid dat is
geopperd dat Mochizuki de mysterieuze Satoshi Nakamoto, de uitvinder van de
Bitcoin, zou zijn (al zijn de argumenten weinig overtuigend: http://www.youtube.com/watch?v=emDJTGTrEm0).
Een zeer goed stuk over de ‘zaak’ Mochizuki, waarin ook het
abc-vermoeden helder wordt uitgelegd, is http://projectwordsworth.com/the-paradox-of-the-proof/
en zoals de titel “The paradox of the proof’ suggereert, raakt de zaak een
filosofisch probleem van de wiskunde: wanneer is een stelling eigenlijk
bewezen? Anders dan mensen misschien denken, is er geen limitatieve verzameling
van objectieve logische regels of algoritmes die een wiskundige in acht neemt
of moet nemen en op grond waarvan bv. een computer een wiskundig bewijs zou
kunnen controleren (wiskunde laat zich niet reduceren tot logica of een computeralgoritme
en ietwat mystiek gesproken houdt dat verband met het feit dat de wiskunde het
oneindige betreft terwijl logica en algoritmes slechts eindige reikwijdte
hebben): in de wiskunde is een zekere intuïtie nodig en geldt “anything goes”
zolang je de wiskundige gemeenschap maar kunt overtuigen van jouw gelijk. In die
zin is waarheid in de wiskunde een (inter-)subjectief begrip en is er de
situatie niet wezenlijk anders dan in de filosofie: er is geen empirische of
praktische toets, maar slechts de subjectieve overtuigingskracht op collega’s
op grond van je argumentatie. Het enige verschil lijkt te zijn dat je in de
wiskunde iedereen die geïnteresseerd is moet zien te overtuigen van je gelijk
(in ieder geval in de zin dat niemand gaten in je betoog weet te schieten),
terwijl dat in de filosofie een bij voorbaat vrij kansloze doelstelling lijkt
te zijn. Wel gaat mij de wiskundige waarheid als ‘sociale constructie’ (zie bv.
een verdediging hiervan op http://mathbabe.org/2012/08/06/what-is-a-proof/)
wat te ver: de waarheid is misschien objectief (zoals in Frege’s “Derde Rijk”),
maar haar acceptatie door de professionele gemeenschap door middel van het
bewijs is subjectief, al betreft die subjectiviteit waarschijnlijk een algemene
menselijkheid zodat een goed bewijs alle wiskundigen – maar niet perse een
logicus of computerprogrammeur die strengere eisen stellen – overtuigt.
Sinds Hilberts axiomatisering van de meetkunde in 1899 en
formalistisch programma van 1920 is er een tendens ontstaan om de wiskunde te
formaliseren, zodat al haar stellingen kunnen worden bewezen door middel van
louter symboolmanipulatie op grond van logische regels, maar niet alleen hebben
Gödel en anderen aangetoond dat dit logisch niet mogelijk is, het doet ook
onrecht aan hoe wiskunde in de praktijk ‘werkt’: wiskundigen zijn in wezen
platonisten die hun waarheden ‘zien’ waarbij de bewijzen fungeren als het
vingerwijzen zodat anderen het ook kunnen zien (het gaat dus niet om de formele
correctheid van het bewijs, maar dat anderen het resultaat ook zien), terwijl
een geformaliseerde wiskunde wel als (of door middel van) een computer
stellingen kan spuwen maar deze stellingen ook al hun betekenis ontneemt zodat
niemand nog iets ziet. Dat geeft ook de diepe ontevredenheid bij wiskundigen
als een computer een stelling bewijst: de stelling is dan wel bewezen, maar de
wiskundige ziet niets zodat zijn begrip van de wiskundige werkelijkheid niet
groter is geworden (zie bv. http://arxiv.org/pdf/math/9404236v1.pdf).
Maar waar dat subjectieve inzicht dat de wiskunde eigen is tot dusverre geen
problemen gaf en slechts een probleem voor de filosofen bleef, lijkt er een
kentering te zijn gekomen: de geleverde bewijzen worden steeds complexer en er
wordt steeds vaker een bewijs geleverd dat nauwelijks iemand kan volgen zodat
ook de wiskundige gemeenschap de vraag is gaan stellen wanneer een bewijs een
bewijs is. In de zaak Moshizuki en het abc-vermoeden is er de hoop dat Go
Yamashita het bewijs gaat doorgronden en het aan de gemeenschap kan uitleggen,
maar zolang niemand daartoe in staat is resteert er slechts het vermoeden dat
Mochizuki het abc-vermoeden heeft bewezen. In dat verband is het aardig te
vermelden dat ook Fermat had beweerd dat hij zijn beroemde stelling had bewezen
(maar hij zou te weinig ruimte in de kantlijn te hebben gehad om het op te
schrijven): dat we toch Wiles zien als degene die de stelling heeft bewezen
heeft er niet alleen mee te maken dat Fermat verzuimde zijn bewijs op te
schrijven maar dat wij het ook ongeloofwaardig achten dat Fermat in zijn 17de
eeuw het bewijs überhaupt had kunnen leveren. Met Mochizuki is dat anders: hij
heeft zijn bewijs wel opgeschreven en hopelijk zullen we eens weten of hij kan
worden opgevat als degene die het abc-vermoeden heeft bewezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten