Naar
aanleiding van een paar opzienbarende rechterlijke uitspraken, zoals in de
Urgenda-zaak, is er met name vanuit Forum voor Democratie (FvD) een kritiek geuit
dat de rechters te veel macht, die de politiek zou toebehoren, naar zich toe hebben
getrokken hetgeen een tegenreactie heeft opgeleverd van liberalen en rechters. Wat
ik mis in de huidige discussie over dikastocratie (rechtersstaat) of
dikastofobie (afkeer jegens de rechterlijke macht) is de inhoud ofwel de
ideologie achter de ingenomen standpunten die die standpunten kan verhelderen
en juist kan positioneren.
De
dominante ideologie van na WO II is het liberalisme. Het liberalisme zit dicht
bij het anarchisme: net als het anarchisme acht het liberalisme macht per
definitie corrumperend en onderdrukkend en dus een kwaad maar anders dan het
anarchisme acht het de macht van de Staat of de overheid nog wel een
noodzakelijk kwaad, precies omdat zonder staatsbescherming van de burger deze
een willoos slachtoffer wordt van andere burgers die sterker zijn waarmee macht
en onderdrukking weer volop terugkeren. De Staat moet aldus de garantie vormen
van de vrijheid van de burger (dat een negatieve vrijheid is zoals Berlin die
definieerde in z’n befaamde Two Concepts
of Liberty (1958): vrij van onderdrukking of belemmering door anderen),
zoals het in de economische sfeer een vrije markt moet garanderen hetgeen
paradoxaal staatsbemoeienis vergt omdat anders grootbedrijven monopolies
verwerven of kartels vormen en zo de vrije markt saboteren. De Staatsmacht is
aldus een paradox voor het liberalisme: zij is nodig om de burger te vrijwaren
van (onderdrukkende) macht. Omdat in de natuur gelijkheid niet bestaat en er het
recht van de sterkste geldt vergt het liberalisme mogelijk aldoor
staatsbemoeienis om een gelijk speelveld voor allen te scheppen (waarbij het
liberalisme anders dan het socialisme wel meritocratisch is: mensen die meer
waarde genereren verdienen meer en accumulatie van kapitaal is toegestaan).
De
liberale uitholling van de politieke macht
Het
liberalisme heeft verschillende manieren of tactieken om de macht – deze demon
– zo klein mogelijk te houden of te maken. Zo is er de trias politica,
die oorspronkelijk de macht opsplitste in drie machten maar ze nu in evenwicht moet
houden, in beide gevallen om te voorkomen dat één macht absoluut wordt en dus sowieso
corrumpeert. En er is de rechtsstaat die de rechten van het individu of de
minderheid beschermt tegen de macht of dictatuur van de meerderheid
(democratie). Maar ook bv. de vermarkting (‘neoliberalisme’) is een geliefde
liberale manier om de politieke macht uit te hollen opdat de burger direct zelf
kan kiezen wat hij of zij wil zonder enige staatsbemoeienis, hetgeen in lijn
ligt met de liberale opvatting dat elke burger vrij moet zijn om zijn eigen
geluk of concept van het goede leven na te jagen: de overheid is ‘neutraal’ en
neemt dus geen opvatting in over het goede leven (waarmee het botst met het ‘liberaal
perfectionisme’ van bv. de PVV die met name de islam afwijst als een bedreiging
van de liberale waarden: het ‘echte’ liberalisme wijst daarentegen zelfs
antiliberale waarden niet af maar wil de burger ook daarin vrij laten). Daarbij ziet het
liberalisme als typische Verlichtings-ideologie de mens ook wel als homo
economicus: een rationele agent die maximale behoeftebevrediging nastreeft.
Recht
in de plaats van macht
Het
liberale ideaal is in feite de volledige afschaffing of castratie van elke vorm
van macht (waaronder de democratie) door er recht voor in de plaats te stellen (zoals het politiek
vervangt door economie).
Dit zien we al bij Locke, een Verlichtingsdenker die mede het liberalisme en
kapitalisme filosofisch fundeerde in z’n tweede Treatise of Government
(1689): in tegenstelling tot Hobbes laat zijn concept van de natuurtoestand een
optimistisch beeld van de mens zien. In Locke’s natuurtoestand is er geen
sprake van een oorlog van allen tegen allen maar erkennen mensen reeds het
natuurlijke recht op leven, eigendom en vrijheid van elk mens zodat de Staat in
wezen slechts nodig is om een onpartijdige rechter in het leven te roepen die vreedzaam
eventuele conflicten kan oplossen zodra iemand onverhoopt besluit dat
natuurlijke recht van een ander te schenden. Een dikastocratie - een regering van rechters - is zo beschouwd het liberale ideaal.
Procedure
in de plaats van strijd
Samenhangend
hiermee wil het liberalisme ook elke politieke strijd overbodig maken door
procedures ervoor in de plaats te stellen die ogenschijnlijk rationeel en
neutraal zijn zoals behalve juridische procedures ook het instellen van commissies en laten uitbrengen van
wetenschappelijke rapportages bij wijze van advies. Het liberalisme heeft bewust
van politiek een technologie en van democratie een technocratie gemaakt. In
zekere zin heeft het liberalisme daarmee de negatieve opvatting van vrijheid verruild
voor de positieve vrijheid: het gaat niet meer om een respect voor een
pluraliteit van visies maar om respect voor alleen nog de uitkomst van een
‘totalitaire’ rationeel-bureaucratische procedure. Uiteindelijk berust ook
Kants respectwaardigheid van elk individu, waarop men later de mensenrechten zou
berusten, op de participatie van elk mens, als redelijk wezen, in de rede (al
gaat het bij Kant om de doelgerichtheid van de rede en bij het liberalisme om
de instrumenteel-rationele procedure waaruit het doel moet volgen).
De
voortgang van het liberale project
In
de recente geschiedenis zien we dat het liberale project flink is gevorderd: er
is veel vermarkt (in een globaliserende wereld: vrij verkeer van goederen en
mensen), er zijn bevoegdheden overgeheveld naar de EU, Nederland heeft zijn
handtekening gezet onder vele internationale verdragen zoals de EVRM, et
cetera, zodat de nationale soevereiniteit flink is uitgehold en tegelijkertijd is
de rechtsstaat aldoor versterkt waarbij de rechter over steeds meer zaken is
kunnen gaan oordelen, niet in de laatste plaats over zaken tegen de Staat of de
overheid (nu de rechtsstaat uitdrukkelijk de overheid aan regels bindt). Daarnaast
is de rechter allang niet meer slechts een bouche de la loi
(Montesquieu) maar is hij ook zelf recht gaan vormen en zo in het vaarwater van
de wetgever gekomen. Er is zo steeds minder democratische macht en steeds meer
rechtspraak die landen en overheden vertellen wat ze moeten doen. Aldoor
bepalen procedures en niet de volkswil de uitkomst. Liberalen vinden dat prachtig
– van De Tocqueville (1840) en Kierkegaard tot J.S. Mill, Nietzsche en Ortega y
Gasset (1930) waarschuwden vele denkers voor de massamens en de democratie die
elke vrijheid, redelijkheid of verheffing zal vernietigen – maar het volk voelt
zich buitenspel gezet, temeer nu de overheveling van democratische bevoegdheden
naar ongekozen instituties nooit een verkiezingsthema is geweest en dus ook
niet democratisch is geschied (nota bene de enige keer dat het Nederlandse
bevolking is geraadpleegd – het Referendum over het Verdrag tot vaststelling
van een Grondwet voor Europa in 2005 – heeft het tegen gestemd). Een partij als
FvD lijkt zowel zijn bestaansreden als succes te vinden in het verzet tegen deze
liberale ontwikkeling en het terugwinnen van de democratie als
volkssoevereiniteit.
De
formele verdediging van de liberalen
In
een liberale maatschappij mag je een antiliberale mening hebben en als
liberalen niet willen dat antiliberale partijen als FvD de grootste worden dan
zullen ze hun liberale visie inhoudelijk moeten verdedigen. Maar we zien dat
liberalen in hun verdediging tegen het verwijt van FvD dat we in een
rechtersstaat (dikastocratie) zouden leven simpelweg in hun liberale reflex van
de heiligheid van de procedure schieten waarmee elk inhoudelijk debat wordt ontlopen
(hetgeen ook het doel is van procedures zoals we zagen): we hebben nu eenmaal
een onafhankelijke rechterlijke macht die simpelweg toetst aan de door de
wetgever gemaakte wetten of aan internationale verdragen die ook door Nederland
zijn ondertekend. Kortom, de procedures zijn keurig gevolgd. Maar dit ontkent
de ideologisch gedreven historische ontwikkeling achter deze uitkomst waar FvD
zich tegen keert en welke formele benadering het inhoudelijk debat frustreert.
De
inhoudelijke miskleun van FvD
Wat
die inhoud betreft slaat FvD de plank evenwel mis. Het is immers niet de
rechter die een activistische of zelfs illegale greep naar de macht doet maar
de rechter neemt slechts de ruimte die de wetgever hem heeft gegeven, omdat de rechter
op elke zaak die aan hem wordt voorgelegd een beslissing moet nemen, waarbij
die ruimte door de liberale politiek opzettelijk steeds groter is gemaakt omdat
het liberale doel is dat zeker ook de overheid aan regels wordt gebonden en dat
alles zo veel mogelijk door juridische procedures in plaats van door politiek
debat en verkiezingen wordt beslist. Dat de rechter ongekozen en in die zin een
ondemocratische macht is is een juiste constatering van de FvD (in Nederland
kennen we ook geen jury-rechtspraak die is gebaseerd op een klassieke roulerende
democratie in plaats van moderne representatieve democratie) maar precies
daarom hebben de liberalen de bevoegdheid van de rechter zo groot gemaakt: zij
zien de rechtsstaat en de rechter als een (rationele, neutrale) tegenmacht die
de burger beschermt tegen de (irrationele, partijdige) democratische volkswil.
Het
juiste debat
Beide
kampen zouden hun debat dan ook inhoudelijk moeten voeren over wat zij
belangrijk vinden en hen verdeelt: rechtsstaat of democratie, juridische
procedure of politieke strijd, technische protocollen of een inhoudelijk debat. Daarbij zou kunnen
worden bekeken of de ontstane situatie beoogd of wenselijk is. Zo kent
Nederland het systeem dat de Tweede Kamer – de volksvertegenwoordiging – op
basis van het algemene belang wetsvoorstellen doet die daarna door de Eerste
Kamer worden beoordeeld op onder meer de rechtsstatelijkheid. Dat de rechter ook
op grond van het algemene belang wetsvoorstellen op hun rechtsstatelijkheid kan
toetsen lijkt dat systeem te doorkruisen. Een verdrag als het EVRM lijkt ook te
zijn bedoeld om individuen rechtsbescherming te geven van wie een mensenrecht is
geschonden en niet om wetten te toetsen vanuit het algemene belang en zo het
werk van de politiek (over) te doen. Nu is er een tendens dat politieke
partijen sterker dan voorheen vanuit een deelbelang
(en zonder uitgesproken ideologie) wetsvoorstellen te doen in plaats van op
grond van verschillende ideologieën maar altijd vanuit het algemene belang wetsvoorstellen
te doen, maar de activisten die nu namens het algemene belang naar
de rechter stappen vertegenwoordigen vaak ook slechts een deelbelang. FvD zou
dan ook bv. een wetsvoorstel kunnen indienen dat het onmogelijk maakt
voor mensen om een zaak bij de rechter aanhangig te maken namens het algemene
belang. Dan wordt via de liberale spelregels op de juiste plek – in de politiek
– geprobeerd de macht van de rechters terug te dringen en van het algemene
belang weer een exclusieve zaak van de politiek te maken. En worden de rechters
zelf met rust gelaten die immers slechts bureaucratisch (dat is: zakelijk en
rationeel de vastgelegde procedures volgend) hun door de wet opgedragen werk
doen en die echt niet heimelijk activistisch politieke beslissingen in de schijnvorm
van onpartijdige oordelen nemen.
De
democratische rechtsstaat
In
die inhoudelijke discussie zou men ook bewust moeten zijn dat de ‘democratische
rechtsstaat’ – die grote verworvenheid van het Westen die het koesteren waard
is – geen pleonasme is. Weliswaar impliceren de rechtsstaat en de democratie
elkaar maar juist liberalen zelf lijken te zijn vergeten dat de democratische
rechtsstaat bovenal een liberaal evenwicht tussen tegengestelde machten, die zo
elkaar begrenzen, behelst. Liberalen moeten daarom beseffen dat ze volkswoede
en daarmee een tegenreactie (zoals de FvD) genereren door de democratie uit te
hollen, omdat het individu altijd ook een verbinding met de ander impliceert
waardoor volkssoevereiniteit in het verlengde ligt van de door liberalen
nagestreefde individuele autonomie: zoals elk mens zijn eigen leven wil leiden,
zo wil elk volk zeggenschap over zijn eigen toekomst hebben. Omgekeerd moeten
partijen als FvD en PVV beseffen dat democratie als collectieve vrijheid iets
was van de oude Grieken: een toepassing ervan in de moderne tijd, zoals filosofisch
gefundeerd door met name Rousseau in z’n Du Contrat Social (1762), leidt
altijd tot totalitarisme en vernietiging van de rechtsstaat; de rechtsstaat is
de moderne belichaming van de vrijheid zoals reeds in 1816 briljant is betoogd
door Constant in z’n toespraak The Liberty of Ancients Compared with that of
Moderns. Voor de oude Grieken betekende vrijheid participatie in de macht
(zodat we deelnemen in het handelen in plaats van het ondergaan), maar voor ons
modernen betekent vrijheid bovenal vrijheid van externe invloed of
onderdrukking zodat we als individu onszelf kunnen zijn en ontplooien, hetgeen
het liberalisme nastreeft in de vorm van de rechtsstaat die het individu en z’n
vrijheid beschermt tegen Staatsmacht en overheidsbemoeienis. Ik denk dat het
een illusie is te denken dat we nog zonder rechtsstaat, die de overheid dwingt
elk individu te respecteren, kunnen: vanwege precies dat individualisme, dat door
de rechtsstaat wordt beschermd, zijn we wellicht onverschillig geworden jegens
wat de ander overkomt, maar we achten het zelf evengoed onacceptabel als de
overheid een besluit neemt dat ons eigen leven of welzijn bedreigt.
Moraal
vs. de politieke afweging
De
rechter bewaakt de rechtsstaat en wijst de Staat of overheid terecht als die
onvoldoende rekening houdt met de rechten of belangen van de mensen die worden
geraakt. Dat recht heeft een moreel karakter: het is absoluut en er is geen
ruimte voor een politieke afweging van alle belangen die mede de eindsituatie
van de gehele wereld bepalen. Daarom kan de rechter tot een oordeel komen dat
neutraal dus zonder prioritering van strijdige belangen tot stand komt: hij
hoeft geen rekening te houden met de rest van wat er allemaal speelt in de
wereld. Nu in het kader van de groei van de rechtsstaat de macht van de staat
of de beleidsruimte van de overheid steeds meer is beperkt door bv. het EVRM
(op grond waarvan de rechter niet alleen een democratische besluitvorming tot genocide
kan blokkeren of veroordelen maar ook de Staat kan vorderen haast te maken met
de reductie van CO2-uitstoot), doorkruist de rechter steeds meer de
beleidsvrijheid van de democratisch gelegitimeerde politiek. Bv. in de
Urgenda-zaak oordeelde de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2006) dat
er nog politieke afweging kan plaatsvinden hoe het door de rechter bepaalde
klimaatdoel moet worden gehaald (en FvD zou in dit verband bv. kunnen pleiten
voor ‘rechtse’ oplossingen zoals meer kerncentrales) maar niet of dat doel moet
worden gehaald. Blijkens het arrest spelen de kosten om dat doel te halen geen
rol bij het rechterlijk oordeel: bij één crisis is dat misschien niet meteen
problematisch, ook al kan het behalen van het (peperdure) klimaatdoel andere
doelen bemoeilijken maken en het leven en welzijn van burgers op andere
terreinen schenden. Maar als bv. Rusland ons ook nog de oorlog zou verklaren
(en de VS zouden niets doen) dan zou de rechter eveneens op grond van de
artikelen 2 en 8 van het EVRM kunnen oordelen dat Nederland zich paraat voor
oorlog moet maken ter bescherming van het leven en welzijn van de Nederlanders,
hetgeen we waarschijnlijk niet kunnen combineren met het te behalen
klimaatdoel. Zowel de rechtsstaat in z’n ultieme vorm – de mensenrechten – als
de democratie in z’n ultieme vorm – het referendum – zijn inherent gericht op
één onderwerp of doel per keer en ontberen de mogelijkheid tot een typisch
politieke belangenafweging met andere doelen.
D66-rechters
Wellicht
zou de rechter op grond van de artikelen 2 en 8 van het EVRM ook een
vuurwerkverbod hebben kunnen afdwingen als hem dat was voorgelegd, nu de
rechter slechts aan het recht toetst en bv. niet aan de waarde van traditie. Zo
heeft de rechter op 11 november 2019 in de zaak van het terughalen van
IS-kinderen (ECLI:NL:RBDHA:2019:11909) ook slechts juridisch naar de kwestie
gekeken in plaats van naar de bredere politieke context. Deze juridische blik
beperkt de bredere politieke context in wezen tot de liberale blik. Zoals een
computeralgoritme niet per definitie neutrale uitkomsten geeft maar bij bv.
racistische input ook racistische output zal geven, zo staat bij een juridische
procedure de liberale uitkomst vaak al vantevoren vast: het recht is als een
typische liberale ‘hobby’ opgezet met het liberale doel van rights and justice in plaats van bv. het
conservatieve doel van law and order,
hetgeen mede kan verklaren waarom liberalen steeds beter de weg naar de rechter
vinden om politieke knopen door te laten hakken. Maar zeker verklaart het waarom
rechts Nederland bijna steevast verontwaardigd reageert op elk rechterlijk
vonnis. De misvatting bij rechts is evenwel dat de uitkomst liberaal is (bv.
‘softe’ straffen voor misdadigers) omdat de rechters vanuit een persoonlijke
liberale opvatting straffen (‘D66-rechters’), terwijl in werkelijkheid de
rechters slechts oordelen op basis van een door de wetgever gegeven liberale
inrichting van het rechtssysteem.
De
aftastende rechter
De
spanning tussen recht en politiek manifesteert zich in het grijze gebied dat
zit tussen het absolute recht dat het ‘onredelijke’ verbiedt en de ‘redelijke’
ruimte daartussen voor politieke afweging en democratisch debat. Als iemand een
zaak aanhangig maakt bij de rechter zal de rechter op grond van de bestaande
wetgeving moeten bepalen of hij bevoegd is en in hoeverre hij de zaak zelf moet
beslissen dan wel bij de politiek moet laten. Dat dit soms een complexe zaak is
en de rechter hier zelf zoekende is, blijkt al uit het feit dat 11 dagen na de
hierboven genoemde uitspraak inzake de IS-vrouwen en -kinderen de
kortgedingrechter in hoger beroep al uitspraak heeft gedaan en daarbij de
uitspraak in eerste aanleg heeft vernietigd: ECLI:NL:GHDHA:2019:3208. De
kernoverweging luidt:
“Dat
de door de Staat gemaakte afweging in dit kort geding de marginale toets doorstaat,
neemt evenwel niet weg dat over het gewicht van de door de Staat gebruikte
argumenten en over de door hem op basis van die argumenten gemaakte afweging,
verschillend kan worden gedacht. Die afweging is echter aan de politiek, en
niet aan de rechter, zeker niet de rechter in kort geding. Het is dus de
politiek die zich over de schrijnende situatie van de kinderen en de vrouwen
zal moeten buigen.”
Het
gerechtshof geeft de Staat dus geen carte blanche (en verklaart zich dus
ook niet onbevoegd, want we leven gelukkig wel in een rechtsstaat waarbij de
rechter mag toetsen of het optreden van de overheid binnen de grenzen van de
wet valt) maar het geeft de politiek wel een grote eigen ruimte voor een
politieke afweging waarmee het laat zien oog te hebben voor het gevaar van een
juridische benadering die geen oog heeft voor de politieke context. Me dunkt dat hier geen sprake is van een
‘machtsgreep door de rechter’ en dat de FvD zich buiten de grenzen van de
redelijkheid begeeft als het zelfs deze uitspraak afwijst (maar in ieder geval Cliteur
lijkt tevreden met deze uitspraak: https://tpo.nl/2020/02/09/prof-paul-cliteur-sommige-rechters-begrijpen-het-verschil-tussen-recht-en-politiek-wel/#). Het is wel nog
afwachten wat de Hoge Raad over de zaak zal oordelen, welk oordeel voor de
zomer van 2020 wordt verwacht, maar wie de moeite neemt om de uitspraken van de
rechters te lezen kan slechts concluderen dat zij goed werk leveren, in de zin dat hun werk professioneel is en keurig binnen de lijntjes kleurt (zoals je van bureaucraten
verwacht).
Zeker is er ruimte voor een andere interpretatie van het recht, zoals de
kwestie van de IS-vrouwen en -kinderen laat zien, maar daarin voorziet het
systeem: tegen een uitspraak kan men in hoger beroep, zodat er nog een keer
goed over de zaak wordt nagedacht, en dan nog een keer in cassatie, zodat het
toepasselijke recht nog eens op het hoogste niveau wordt geïnterpreteerd. En
als de uitkomst dan nog niet naar tevredenheid van de politiek is dan kan die
de wetgeving aanpassen. Uiteindelijk heeft de politiek dus het laatste
woord.
Het EVRM
Cliteur
van FvD richtte zijn protest tegen de dikastocratie specifiek tegen het EVRM en
dan met name op artikel 2 ervan (het recht op leven) in zijn betoog in de
Eerste Kamer op 4 februari 2020 naar aanleiding van het rapport van de
Staatscommissie Parlementair Stelsel. In Nederland kan de rechter wetten niet
direct aan de Grondwet toetsen maar wel aan het EVRM die vergelijkbare
grondrechten vermeldt. Men name het daarin vermelde recht op leven is in dat
opzicht problematisch omdat praktisch alle wetgeving betrekking heeft op het
leven, zodat met het EVRM in de hand de rechter over praktisch alle wetgeving
zijn goed- of afkeuring kan geven. De klimaatzaak van Urgenda is een bekend voorbeeld
maar Cliteur merkte fijntjes op dat een antiliberale partij als de Christenunie
op grond van dat recht op leven elke liberale wetgeving voor euthanasie (of
abortus) zal kunnen torpederen, zodat dan de liberale partijen misschien ook
niet meer blij zullen zijn met het EVRM als toetsingskader van de rechter. De
kritiek richt zich op de rechter in zoverre deze de open normen van bv. het
EVRM ‘activistisch’ in plaats van terughoudend invult waardoor weinig ruimte
overblijft voor de politieke afweging. Ik volg Cliteur in zijn geuite bezwaren.
Wel is het probleem door de politiek geschapen, nu die het EVRM aan de rechter
heeft gegeven als toetsingskader, en moet ook de politiek een oplossing voor
het ontstane probleem bedenken. Ik hintte al op een wetsvoorstel dat het
onmogelijk maakt voor stichtingen om op te treden namens het algemene belang,
nu we als lidstaat niet in ons eentje het EVRM zelf kunnen veranderen (en we
ook niet uit het verdrag zullen willen stappen).
Conclusie
We
staan op een cruciaal punt in de Nederlandse geschiedenis waar het precaire
evenwicht tussen rechtsstaat en democratie op het spel staat. Begrip van beide
en een inhoudelijk debat is nodig om dat evenwicht te waarborgen en een
democratisch draagvlak te geven. Vooralsnog lijken de rechters zich daar in het
algemeen goed van bewust zodat zij vanwege de ontwikkeling naar een groeiende
rechtsstaat niet alleen steeds meer de Staat begrenzen maar daarbij ook
zichzelf begrenzen. Van een rechtersstaat is dan geen sprake, al is de rechterlijke bevoegdheid
om in politieke kwesties te treden gegroeid en moeten ook de machten van de trias
politica elkaar in evenwicht zien te houden. Voor zover de politiek te veel
macht aan de rechter heeft gegeven, kan het die ook weer terugnemen. Het
rechtssysteem zelf is wel door de politiek – op grond van ideologische overwegingen – fundamenteel
liberaal gekleurd, maar ook dat kan men op grond van andere ideologische
overwegingen in de politiek veranderen, als men dat zou willen, door middel van
nieuwe wetgeving en kan men de rechters niet aanrekenen. Wellicht
dat veel rechtse partijen zelf deze liberale wetgeving hebben gesteund omdat de
mensenrechten en de rechtsstaat op papier mooi lijken maar hebben ze spijt
zodra de rechter individuele gevallen aan dat recht toetst. Dan kunnen die
partijen echter niet van de rechter verwachten dat die niet aan het recht
toetst of liberaal oordeelt, maar moeten ze zelf heroverwegen of ze wel of niet
met de mensenrechten en de rechtsstaat instemmen.
"...zoals het in de economische sfeer een vrije markt moet garanderen hetgeen paradoxaal staatsbemoeienis vergt omdat anders grootbedrijven monopolies verwerven of kartels vormen en zo de vrije markt saboteren"
BeantwoordenVerwijderenIk zie de paradox anders: De Staat moet, zeker sinds de Grote Depressie, voor stabiliteit zorgen in de economie. Dat gebeurd op vele manieren, rentebeleid is er één van. Al deze manieren werken monopolies en kartelvorming in de hand.
In een absolute vrije markt, zonder staat, zijn er ook amper mogelijkheden tot monopolie- en kartelvorming. Juist daar waar vrije markt condities in industrieën verdwijnen ontstaan kartels. Bekend voorbeeld is 'Robber Baron' Cornelius Vanderbilt.
In de V.S. is de zogenaamde liberale democratie te koop, en de mediakartels kun je als je de details kent niet anders dan anti-democratisch noemen.
Het weer uitkleden middels vermarkting/neoliberalisme/ordoliberalisme, is dan een manier om de opgebouwde staatsorde te handhaven, met bailouts voor grootkapitaal onder het mom van 'systeemorganisaties die niet kunnen falen', en deze lasten dus automatisch gedragen worden door de beroepsbevolking.
Ik kan verder wel goed met je meegaan in de uitleg, maar zit met het volgende:
Als Nederlandse politiek de ruimte voor rechters bepaalt zoals je zegt, en het EVRM de ruimte bood voor het Urgenda-oordeel, dan is de wetgevende macht binnen Nederland buitenspel gezet. Dan kan er een schijn-algemeen belang worden opgevoerd, dat voorbij gaat aan het democratisch bepaalde algemeen belang. We zien een Rutte bijvoorbeeld zich heel druk maken nu, terwijl de partij zelf medeverantwoordelijk is voor het toelaten via de Europese weg.
Combineer beide: de samensmelting van politieke stroming en grootkapitaal met als lijmmiddel wetenschap, en het buitenspel kunnen zetten van de principes van de liberale democratische rechtsstaat, en de vraag dikastrocratie of dikastofobie lijkt niet meer dan een afleiding om te kunnen zien wat er achter gaande is.
Nu zou het democratisch bepaalde algemene belang best heel slecht voor ons kunnen zijn, en we beter af zijn met een door technocratie bepaald belang, maar wat zeker gesteld kan worden is dat er meer speelt dan er toegegeven wordt. Neem DWDD met Baarsma als representant van het lijmmiddel en Klaver als representant van de meebewegende linkse politiek gisteren.
En hoe plaatsen we CETA? Als het evenwicht waarborgen en democratisch draagvlak geven? Is de Staat begrenzen middels een alternatief rechtssysteem om claims tegen de Staat, en dus gecumuleerd bevolkingsvermogen middels belastingen etc. een uiting van fundamenteel liberalisme?
De Trias Politica is net zo goed een theorie van staatsinrichting, als een handboek hoe macht te vergaren en uit te spelen.